[p. 349]

Poezen en honden

De bard der dietse nazi's George Kettmann Jr, zanger van De Jonge Leeuw, heeft een nieuwe bundel uitgegeven onder de titel Erf aan Zee. Men leest hierin de bardenwijsheid dat ‘er is een krachtig volk ontwaakt, met runen op zijn erven’, welke laatste bijzonderheid misschien zelfs de heer Mussert koud laat; maar men vindt er ook een hartelijke toespraak van Kettmann tot zijn onverslijtbaar (zwart) hemd. Verder het volgende fiere gedicht:

De wijze katers
 
Gij likt uw fulpen huid zoo wijs tevreden,
 
als dikke poezen zit gij in de zon
 
- Ter Braak en Donker, Poels en Du Perron -
 
en droomt van schotels melk en teederheden.
 
 
 
Men strijkt u gaarne langs de hooge ruggen,
 
gij rekt u, streelt en gaapt - gij zijt zoo wijs
 
en voelt u lekker in dit paradijs:
 
de tragen moeten prooi zijn van de vluggen.
 
 
 
Maar nauw'lijks hoort gij òns, of - God beware,
 
het oog loenscht groen met rechte dunne spleet
 
- gij bláást omdat gij u verraden weet
 
- wij weten hoe de duiven naar u staren!
 
 
 
Gij laat uw staarten als met stekels zwellen,
 
haalt al uw nagels uit het week foedraal
 
en sist ons aan - fèl anti allemaal,
 
want ons bedriegt gij niet met zachte vellen.
[p. 350]
 
Gij - op 't fluweel als heele potentaten -
 
zijt al door Moskou voor de jacht gehuurd;
 
weet dit: het heeft den langsten tijd geduurd,
 
dan komen wij - wij durven jullie haten!

Het is moeilijk niet onder de bekoring te komen van dit deskundig zoölogisch gedicht. Mij erdoor geïnspireerd voelend, heb ik voor Kettmann Jr het volgend antwoord op mijn lier getokkeld:

Poezen en honden
 
Noem jij ons poezen? En zijn jullie leeuwen?
 
Die kwamen nooit in Dietsland voor,
 
Dan gestyleerd op guldens, en dié schreeuwen
 
Toch zo niet, stinken niet voor 't oor.
 
 
 
De haters van de poezen - dat zijn honden:
 
‘Het brakkentuig welks adem 'k haat’.*
 
Dié werden immer bij de vleet gevonden
 
Rond vuilnisbakken en op straat.
 
 
 
Wij poezen, kijk, zijn zindelijke dieren,
 
Trots, elegant, ongedresseerd,
 
Hoogst ongehoorzaam voor het tieren
 
Van 't spullebaasje dat ù scheert,
 
 
 
O poedels, keffers, brave hoepelspringers,
 
Parmantig in het apenhemd;
 
Wij blijven, ja, met nagels aan de vingers,
 
Voor hondenleiders ongetemd.
 
 
 
Haat dapper voort! Al wordt jullie verwachting
 
Van Goudland ook geen werkelijkheid,
 
Voor tien pond haat en vijftig pond verachting
 
Kun je bij ons terecht, altijd.
[p. 351]
 
En als wij slapen, mogen jullie sluipen,
 
Met al wat jeukt, in onze zon.
 
Zo word je óók nog gezond. Wie 't best kan kruipen.
 
Wordt stellig chef van 't eskadron.
 
 
 
Kruip, spring en kwispel trouw dus voor de bazen,
 
En dreig ons vlijtig, naar hun wens.
 
Hij die de schorste keel krijgt van het razen,
 
Heet - bij de honden - Uebermensch.
*Shakespeare, Coriolanus.