of minder geslaagd is dan het vorige, dan wel om zich weer eens over te geven aan zijn bijzondere katholieke wereld, zijn eigenaardige wijze van personages te scheppen, aan de zonderlinge wendingen van zijn verhaaltrant.
Zij, die hem zo lezen, zullen door Het Kind niet worden teleurgesteld. Walschap begint vlaamser dan ooit, kernachtig en sappig tegelijk, als altijd, maar met een vocabulaire dat angstig dicht komt bij het geschminkte vlaams, de dikopgelegde ‘locale kleur’ van een Timmermans. Daar hij echter veel intelligenter is dan Timmermans, een veel scherper humor bezit en nooit zomaar toegeeft aan de smaak van lezers die de oubolligheid boven alles beminnen, blijft hij, ook zo, boeiend en leesbaar. Zijn eerste hoofdstukken, de tragi-komische historie van twee vlaamse dorpsmensen die zelf geen kind hebben en hun aangenomen kind dan vertroetelen tot het de dood nabij is, bevat bladzijden die het best bijblijven uit heel het boek.
Walschap blijft, door dit hele werk, zichzelf en zijn talent gelijk. Zelden of nooit schrijft hij een zin die niets zegt; iedere bladzij leeft, door schilderachtigheden, door pakkende details, zowel menselijk als artistiek, door een nooit sluimerende aandacht voor de karaktertekening, door vernuft, en door bijbedoelingen ook.
Deze katholieke auteur heeft last met zijn meer gedisciplineerde geloofsgenoten, en heeft zich, daardoor alleen al, subtiliteiten aangewend, die een minder bedreigd man niet van node zou hebben gehad. Zijn werk wint door het ‘gevaarlijk leven’ dat hij, als katholiek auteur, leidt.
Voortlezende merkt men dan ook, dat het kind uit de eerste hoofdstukken op gevaarlijke terreinen komt. Het gaat weldra geheel verkeerd met hem, - maar Walschap zal hem redden, zelfs volgens katholieke begrippen, en hier wordt de bijbedoeling van de titel duidelijk: dit kind dat een man, en zelfs een ‘Lebemann’ wordt, blijft immers een kind. Hij zondigt in alle onschuld; hij wil immers alleen maar een beetje leren leven, eer hij zich vestigt. Hij is zo braaf onder zijn cynisme, en
hij blijft dan ook bevriend met een pastoor die, indien hij bestond, een juweel van een liberale pastoor verdiende te heten. Hij zondigt onder het dak van die pastoor met een vrolijkheid, die alles wat dramatisch in het boek heeft kunnen lijken, herleidt tot een o zo gezonde levensvreugd.
Het boek laat zich werkelijk zeer geboeid lezen, maar ik vrees dat er weinig mensen zijn die dit kind-Lebemann ernstig zullen nemen, Walschap inbegrepen, en dit is - vooral als men het heeft weggelegd - de zwakke kant ervan. Met al het talent dat men erin vindt, met al zijn onverzwakte gaven, heeft Walschap het niet geheel kunnen vrijwaren voor dit wantrouwen dat de lezer bekruipt: dat hij, door een getemperde, quasi-joviaal gehouden illustratie, een bewijs heeft willen leveren tegen zekere benepen levensopvattingen, dat, op deze wijze gesuikerd, als pil ‘doorgaat’, maar in ieder ander geval afgewezen zou zijn.
De grootste moeilijkheid, en tevens datgene wat van dit ‘probleem’ een drama had kunnen maken, werd hier door een vlucht in de humor omzeild. Het drama zou Walschap nieuwe moeilijkheden hebben bezorgd - ik denk aan zijn roman Sibylle - maar het zou de lezer bijgebleven zijn. Het Kind is een roman die, literair gesproken, misschien op geen enkele bladzij minder dan Sibylle is - vooral niet voor wie het vlaamsiger vlaams voor lief neemt. Het is niettemin een boek dat, als men het eenmaal gelezen heeft, in zijn nasmaak zich verraadt als veel minder, en zelfs als ietwat overbodig.