Frank Harris: Oscar Wilde
With a preface by Bernard Shaw.

Dit is de eerste engelse uitgave van het beroemde leven van Wilde, dat tot dusver alleen in Amerika werd gepubliceerd, voornamelijk in verband met de liefde voor processen van Lord Alfred Douglas, die door de schrijver bewust of onbewust belasterd was. Deze lasterlijke onjuistheden zijn nu in de engelse uitgave, met enige andere, verbeterd; zoals Harris het zelf zeker zou hebben gedaan als hij was blijven leven, meent Shaw in zijn inleiding niet zonder optimisme. Maar hoe dan ook, het wegnemen van onjuistheden is natuurlijk altijd een winst.

In de amerikaanse uitgave kwam een toegevoegd artikel van Shaw voor, bevattende zijn herinneringen aan Oscar Wilde. Dat nu ontbreekt hier, en werd door een nieuwe inleiding vervangen. Of dit ook een winst is, mag men betwijfelen. De nieuwe inleiding heeft nl. voor driekwart het karakter aangenomen van een polemiek van Shaw tegen de heer Sherard, ex-vriend en koppig verdediger van Wilde, die onlangs weer eens een nieuw boek over de reeds meermalen door hem beschrevene heeft gepleegd. Waar de duellisten allen de 70 zijn gepasseerd - ook Harris is nog maar kort dood - kan men niet anders zeggen dan dat de strijd voor een oudeheren-ruzie ongemeen fris geleverd wordt; betoonde Sherard zich borrelend van ridderlijke scheldlust tegen de leugenaar en nogmaals leugenaar Harris, Shaw is geestig als in zijn beste ogenblikken en troeft Sherard dat het een aard heeft.

Dat van de geborneerde wijze waarop Sherard nog steeds

[p. 310]

meent Wilde's zonden als de ongelukken van een ontoerekenbare te moeten verklaren, onder Shaw's belichting niet veel overblijft, had een kind kunnen voorspellen. Sherard's rumoer komt tenslotte op niets anders neer dan dit ‘gevoelsargument’: als ik, Robert Harborough Sherard, Oscar Wilde geweest was, zou ik alléén zo hebben kunnen zondigen, wanneer ik ontoerekenbaar was - en Wilde moèst wel ontoerekenbaar zijn, want hij was verder immers zo'n gentleman. Armzaliger kan het niet.

Hoewel met kwistige ironie over Harris ook schrijvend, verdedigt Shaw hem tegen Sherard met veel vriendschap en geluk. Dat Harris in de vele boeiende portretten die hij schreef aan zijn eerste leugen niet gebarsten was, weet nu wel iedereen: Casanova ‘romanceerde’ zijn eigen leven al niet hupser, maar wanneer alles hierover gezegd is, moet men toegeven dat de portretten in kwestie er óók niet aan gebarsten zijn. Historisch vaak volmaakt onbetrouwbaar, zijn de verzonnen scènes, dialogen, enz. bij Harris meestal zó, dat ze het beeld doen leven en dat men het betreuren mag als de waarheid anders was. En onder alles wat hij op dit gebied schreef - zijn zwaar gedetailleerd zelfportret inbegrepen - is niets zozeer geslaagd als juist deze biografie van Wilde. De heer Sherard heeft een heel boek geschreven omdat Shaw ervan gezegd had, dat hier het beste literaire portret van Wilde was dat er bestond. Na alles nu gelezen te hebben wat Sherard te vertellen had, overweegt Shaw diens vraag of hij bij zijn oude mening zal blijven en concludeert: ‘I am afraid my reply must be: More than ever’. En of men daar nu inderdaad bang voor is of niet, of men van Harris houdt of niet, het ziet er naar uit dat deze beslissing niet gegeven werd om toch maar gelijk te hebben, maar dat Shaw gelijk hééft.

Er is geen zelfde rang mogelijk tussen de leugenaar Harris en de kampioen Sherard als biografen van Wilde: zelfs waar hij misschien dingen uit zijn duim zuigt, lijkt Harris ‘in de juiste lijn’, is hij pittoresk, pittig, suggestief; zelfs waar hij de waarheid narent tot hij buiten adem is, toont Sherard zich bevoor-

[p. 311]

oordeeld, zonder werkelijk begrip van de ex-vriend wiens reputatie hij coûte que coûte schoonwassen wil voor de domsten onder Albion's ras, grotesk en ernaast. Maar als men Wilde door Harris heeft leren kennen, kan men de herhaalde en herhalende getuigenissen van Sherard daarnaast natuurlijk wel consulteren, voor een paar verbeteringen en toevoegsels van niemendal.