Constant van Wessem: Celly. Lessen in Charleston
Enige tijd geleden schreef ik in dit blad over de noodzakelijkheid van herdrukken voor een land dat een literaire cultuur wenst te bezitten; een kwestie die daarbij niet werd aangeroerd, was die betreffende de goedkoopheid. De Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur (Wereldbibliotheek) is er in het begin van haar loopbaan vrij goed in geslaagd de belofte in haar naam te vervullen, maar sedert jaar en dag zijn de drukwerken van deze firma nauwelijks minder hooggeprijsd dan het courante hollandse boek, dat vierkant schijnt te moeten zijn, met ‘opdikkend’ papier gevuld, en op de grens van het onbetaalbare.
Laat men daarna urmen dat ‘wij’ ook zoveel liever buitenlandse boeken kopen! De Albatross met zijn prettig formaat, aantrekkelijke omslag, behoorlijke druk en papier, lokt iedereen; wat hebben ‘wij’ daartegenover te stellen? Er zijn in Holland vele imitaties van de Albatross, die ook wat de prijs betreft zich best daarmee laten vergelijken: de Karavaanserie van Boucher bijv., die helaas echter uitsluitend vertaalde romans bracht; de ietwat hybridische, maar in keuze reeds zoveel betere Kaleidoscoopserie van Stols; maar de enige die zijn weg werkelijk schijnt te maken en in opzet (herdrukken van voornamelijk nederlandse romans) het best aan een cul-
tureel doel beantwoordt is de Salamander-reeks van Querido. Deze uitgever is ook een der eerste strijders geweest voor een kleiner formaat, en het woord ‘strijder’ is niet misplaatst als men de liefde van de hollandse boekhandelaar kent voor het opdikkend-vierkante en zijn verachting voor wat zich van deze geliefde vorm verwijdert.
Uit de reeds grote lijst titels van de Salamander koos ik er twee, die tot de onlangs verschenene behoren: van Van Wessem en Greshoff. Elk van deze twee boekjes behoort m.i. tot de gelukkigste grepen van de uitgever Querido, al verwijdert het tweede zich in zoverre van zijn programma, dat het met alle goede wil niet beschouwd kan worden als roman. Laat ons zeggen: even boeiend als... en dit boekje vooral toch lezen.
Het eerste, Lessen in Charleston, is zonder twijfel het beste werk, tot dusver, van Constant van Wessem (schrijver van De Vuistslag, De IJzeren Maarschalk, 300 Negerslaven, enz.); juister nog: dit boekje, dat er zo weinig pretentieus uitziet, staat in het werk van Van Wessem apart. Marsman geeft het, in de inleiding die hij voor deze herdruk schreef, een goede kans om tot het blijvende te behoren, wat in dit geval zeggen wil: tot de literaire productie, die men later zal opslaan om een bepaalde tijd te leren kennen, wanneer andere boeken, die meer gerucht maakten, onleesbaar en vergeten zullen zijn. Ik ben er niet ver van af hem in deze uitspraak geheel bij te vallen. Deze sobere stijl, die enige jaren geleden zo opzettelijk ‘nieuwzakelijk’ leek, maar nu, bij herlezing, niet in het minst dateert, die quasi-droog is en toch telkens beeldend, suggestief, bestaat hoogstwaarschijnlijk uit dat bijzondere mengsel van ernst en charme dat ‘klassiek’ heten mag. Valéry heeft gezegd dat de boeken met het minste vlees de meeste kans hebben door het bederf te worden gespaard, en deze roman van Van Wessem is - zonder ongenuanceerd te worden, zonder in de Ot-en-Sien-stijl te vervallen van niet meer dan zes woorden per zinnetje en vooral in de tegenwoordige tijd - zo ontvleesd als men het zich maar wensen kan.
Wat de inhoud betreft, de inleiding van Marsman herinnert ons eraan: die handelt over ‘moderne jeugd’. Het is het thema van vele duitse romannetjes, meer of minder à la Vikky Baum, van amerikaanse ‘schlagers’ van het genre Flaming Youth. In Holland vindt men er, voorzover ik weet, de weerga niet van. Tegenover dit unicum voor Holland staat echter, dat het decor van Van Wessem misschien aan Amsterdam doet denken, maar naar alle waarschijnlijkheid Amsterdam niet is. Deze dans- en leefwoede, waaraan kantoormeisjes, studenten, advocaten zich overgeven, hebben natuurlijk plaats in een stad, en de hoofdpersoon Celly, vrij traditioneel type van onschuldig meisje, dat door charleston-met-bijbehoren ontbolsterd moet worden, komt even natuurlijk van buiten; maar het is misschien juist de kracht van deze korte roman dat locale preciseringen onmogelijk blijven. Onder de personages komen er een paar voor met hollandse namen, maar de boksende Jane met haar getemde woesteling van een student lijkt zó uit Amerika geïmporteerd, Miklos is een Hongaar, de goede bruut Jim, die zich in haar vervalperiode over Celly ontfermt, een uitgesproken neger.
Zo gezien, ziet dit mengelmoesje er wellicht weinig sympathiek uit; ik zelf zou geen boek lezen dat mij met deze bezetting zonder meer werd aangekondigd. Ik ben het eindeloos eens met wat André Gide in zijn dagboek noteerde na lezing van Dos Passos' Manhattan Transfer: ‘Aucun de ces êtres pulvérulents ne m'intéresse. Qu'ils disparaissent, et le monde n'en sera pas beaucoup appauvri. Avec aucun d'entre eux je ne m'engage et ne lie partie’.
Met geen van de personages van Van Wessem ook ‘lieert’ men zich, zelfs niet, geloof ik, met de arme verleide Celly. Dit lieve meisje wordt op pagina zoveel gedaan waarvoor zij kennelijk in het boek gebracht werd: verleid door een knulletje genaamd Dandy. Zij loopt op de laatste bladzijde het water in; - het leven is wreed; het knulletje Dandy was het ook; vrede zij hun beiden. Haar leven kruist dat van mr Jeroen Seltzer, eens haar ‘patroon’, van wie verteld wordt dat hij
slank is als een karwats, die even elegant is als vlerkachtig, die voortdurend danst en vrouwen temt - kortom, een kwastelorum die haar even goed had kunnen verleiden als genoemde Dandy. Welnu, zijn leven gaat glad langs het hare heen: il a d'autres chiens à fouetter, zoals de Fransman zegt. Jeroen, die een van de meest geslaagde personages is van dit boek, had er, wat Celly betreft, even goed buiten kunnen blijven. En Jane en Olivier... ik was eens bij toeval in Spa, waar het tournooi van de schoonheidskoninginnen gehouden werd; men zag deze dames voederen, uitgereden worden, in casino en hotel gerangschikt worden, dansen natuurlijk; en ziedaar, Miss België had zich voorzien van een danseur, die als haar verloofde gold, een student ook, zei men, zo gorilla-achtig, dat het leek alsof zij bewust Beauty and the Beast had samengebracht. Zonder een ogenblik te aarzelen noemde ik deze jongeman voor mijzelf Olivier.
Van Wessem is erin geslaagd ons zijn figuren, hoezeer ook in lijntekening uitgebeeld, in te prenten. In zijn eigen verhouding tot hen geeft hij doorlopend blijk van goede smaak, door noch te cynisch, noch te angstig te doen; door met genoeg sympathie naar dit spel te kunnen kijken zonder te vergeten dat het soms een ‘spel van beesten’ wordt; door al deze wezens te behandelen zonder haat en zonder bewondering, soms wel met een zekere vertedering, maar dan romanceachtig, niet met de vertedering die op een sociale preek uitdraait. Wat mij van dit boekje doet houden, nu bij herlezing meer nog dan bij de kennismaking, is de rustige intelligentie waarmee al dit branderige op juiste afstand gehouden wordt en waardoor ook het filmachtige erin wordt teniet gedaan; wat mij Van Wessem's voornaamste waarde als schrijver lijkt, is: dat hij iets heeft van dat ouderwetse anglo-franse dat de visie op het leven en de toon bepaalt, koel en toch beminnelijk, van een ‘klassiek’ schrijver ook als Prosper Mérimée. Dit te bereiken bij een zo modern onderwerp, dat bovendien zo makkelijk in het vulgaire en goedkope had kunnen wegplonzen, is werkelijk blijk geven van qualiteit.