Ernest Hemingway: Death in the Afternoon
Hoe vertrouwd Hemingway met het stierengevecht is, heeft men uit sommige van zijn novellen duidelijk genoeg kunnen zien. In de eerste plaats is daar dat onvergetelijke The Undefeated, waaraan de technische kennis, zonder ook maar even opdringerig te worden, de laatste toets van waarheid bijzet. Frank Harris' toch lang niet verwerpelijk verhaal Montes the Matador, dat, ware dit chronologisch niet onmogelijk, geïnspireerd lijkt door de matador Juan Belmonte, wordt een romantisch spel, behoorlijk voorbereid, maar ontoereikend, hiernaast; ongetwijfeld heeft men hier een van de blijvendste meesterstukken in de onbegrensde productie over dit onderwerp. Naast het volslagen talentloze, taaie boek, dat via de film zo beroemd geworden is, van wijlen Blasco Ibañez, naast de pretentieuze, al te kleurige, al te locaal-kleurige schrijverij waartoe een boek als onze hollandse bijdrage De Jongen met de Blouse moet worden gerekend, geven deze ± 30 bladzijden van Hemingway weer eens overtuigend aan hoe bij talent, kennis van zaken en veel eenvoud, het ware meesterstuk eruit komt te zien alsof het vanzelf was ontstaan.
De bijzondere, pakkende toon van Hemingway, op het stierengevecht toegepast, is op zichzelf niet minder in de hele korte fragmenten - uit afgekeurde verhalen misschien - waarmee hij zijn eerste novellenbundel In our Time heeft gelardeerd. Het is alleen jammer voor de historische juistheid dat een zekere Maera, die een onvergelijkelijk banderillero en moedig matador moet zijn geweest, maar die aan tering gestorven is, in een van deze brokstukken op alleszins overtuigende manier de dood door de stierenhoorn sterft. Misschien wist Hemingway toen nog bij lange na niet dat hij eens, na 2077 spaanse gidsen voor tauromachie, deze lijvige inleiding tot het stierengevecht schrijven zou.
Als hij het op bestelling deed, en omdat men moeilijk in Amerika een beter aficionado bedenken kon, heeft hij zich alleszins behoorlijk van zijn taak gekweten: met de stijl van de rasschrijver, de ernst van de kenner, de smakelijkheid van de bedreven journalist, de anecdotische verve van de gezellige reiziger, en zelfs de vrijmoedigheid van de celebriteit. De anecdoten van Hemingway, die zijn technische beschrijvingen moeten kruiden, zijn namelijk lang niet alle aan het leven der torero's ontleend: er zijn er bij die vol humor kinderlijke dingen weergeven en andere die, met minder humor, de horreurs van het café Le Sélect vertolken aan de boulevard Montparnasse, die de nooitversaagde mensenkennis brengen van de internationale bohème-kletstafel Le Dôme, aan diezelfde boulevard.
Enige malen valt Hemingway zelfs geheel buiten het leven, om in technisch-critische beschouwingen te vervallen over zijn eigen vak: de literatuur. Hij komt even in schermutseling met Aldous Huxley, hij geeft in het voorbijgaan een steekje aan Virginia Woolf, wanneer hij het heeft over het gevaar dat men loopt als men tegen koeien vecht inplaats van tegen stieren; hij houdt bijna een verhandeling over het talent van zijn amerikaanse ‘rivaal’ William Faulkner. Ook dat alles is zeer wetenswaardig. Het allerbeste is hij nog in enige opmerkingen over het schrijven zelf, over de dingen die men veilig
weg kan laten want die de lezer toch wel in de toon proeven kan als de schrijver die dingen maar weet. (In het tegenovergestelde geval maakt hij alleen maar gaten.) En dit citaat, dat door duizenden letterlievenden, bij ons vooral, uit het hoofd moest worden geleerd: ‘And this too remember: a serious writer is not to be confounded with a solemn writer. A serious writer may be a hawk or a buzzard or even a popinjay, but a solemn writer is always a bloody owl’. (blz. 183, onderaan.)
Als gids voor de aspirant-bezoeker van corrida's is Death in the Afternoon op zijn minst volwaardig: er staat een glossarium achterin met uitgebreide verklaring van alle spaanse namen, in deze spelen gebruikelijk; er is zelfs een appendix, dat niet alleen voor de vrienden van de schrijver aardig is, hoewel voor die toch wel het allermeest, met aantekeningen over reacties op het schouwspel in kwestie, als door de schrijver nagegaan op allerlei exemplaren, van 4 tot 40 jaar oud, van de mannelijke en vrouwelijke kunne en, op een enkele uitzondering na, van amerikaanse nationaliteit. De opmerkingen van de schrijver over al de bekwaamheden met rode lappen die capa en muleta heten, over de danspassen die het spelen met de dood zo gracieus maken en niet aangrijpend alleen, over de dappere domheden en ondappere venijnigheden van de stier, over de verschillende bedrijven van dit spel waarin de acteurs tenslotte alles goed maken omdat de beesten meestal minder glorievol geslacht worden en de heren-vedetten minstens even ijdel zònder hun huid te wagen zoals hier, alles op dit gebied heeft die betrouwbare toon, die niet voor te wenden is door iemand die niet, zoals Hemingway, minstens driehonderd stierengevechten heeft gezien. En zijn romancierschap laat hem bij dit alles niet in de steek: er staan door dit boek uitstekende beschrijvingen van spaanse landschappen, rake en geserreerde portretten van torero's, waaronder Joselito, Belmonte, Maera, Zurito en de komische El Gallo de diepste indruk nalaten. Op één punt zou men met de schrijver in discussie willen treden, een zachte avond op het terras van Le Dôme: over zijn wel wat erg royale toepassing van het woord
‘genius’ op niet minder dan èlke stierenvechter. Als het genie Joselito alleen nog maar een genie onder genieën is, wordt zijn waarde daardoor niet vermeerderd maar verminderd, en men krijgt neiging hem te vergelijken met Freddy, de geniaalste bar-man van Monico, op zichzelf toch weer onvergelijkelijk primus tussen al de pares die hun cocktails schudden over het wereldrond.
Een aantal welgekozen foto's verhoogt zeer de waarde van het boek. Men ziet hierop het buitengewone gemak van Joselito, het meesterlijke planten der banderillas door Maera, die dit inderdaad doet met de gratie van een dirigent, de verwoedheid van Belmonte, die geknield in het zand een profiel naar de vijand keert dat hem tot de stier en de stier tot kalf maakt, men ziet de verschillende paseo's, draaien en halve draaien, goede en verkeerde manieren van doden, hierdoor zó goed weergegeven als zelfs het duidelijke proza van Hemingway alleen het wellicht niet had vermogen te doen. En toch zou men niet kunnen zeggen dat de 260 bladzijden tekst niet ijverig genoeg werden samengesteld; integendeel, lezers met een slecht geheugen of onvoldoende aandacht zullen sommige passages drie en zelfs viermaal kunnen overlezen zonder daarom ‘op hun schreden terug te gaan’, maar ook de kunst van het gepaste herhalen is Hemingway toevertrouwd. Een oude dame, die volstrekt niet gerild heeft bij het opentornen der paarden, geeft hem zelfs gelegenheid tot het invoeren van zijn befaamde dialoog. Op verschillende manieren, meer of minder modern, heeft hij zijn materie gevarieerd en boeiend gehouden, en zijn ‘inleiding’ is zeker niet alleen een van de degelijkste, maar ook van de pakkendste die er bestaan. Eén illustratie is er tenslotte nog waarin de geest van Le Dôme de ernst van de arena-foto's weer opheft: het frontispiece, dat een matador voorstelt door Juan Gris. Ofschoon deze reproductie in kleuren is, mag men zeggen dat het verreweg het verwardste en misluktste portret is, dat in het hele boek voorkomt; en het is misschien spaans maar heel zeker niet mooi van kleur.