De korte baan
Inleiding tot De korte baan
Nieuwe Nederlandse Verhalen
De novelle, het korte verhaal, wordt zowel bij ons als in het buitenland onmiskenbaar achtergesteld bij de roman. Er heerst hieromtrent een traditie die nagenoeg heeft uitgemaakt dat de lange baan van de roman - zelfs waar deze mocht bestaan uit een complex van korte - van meer belang is dan de korte baan alleen. Men ziet blijkbaar niet in hoeveel meesterschap en beheersing juist de novelle vereist, hoe zich iedere inzinking hier onmiddellijk en beslissender wreekt, en tot welke resultaten een bondigheid leiden kan die een maximum tracht uit te drukken in het kleinste bestek. In ons land kan men steeds meer een bijna dwaze overheersing vaststellen van de roman, zonder dat de qualiteit van vorm of inhoud dit ook maar enigszins vermag te rechtvaardigen. Het blijft zelfs de vraag of de nederlandse literatuur uitmunt door de roman, en of, ook onder de oudere schrijvers, het korte verhaal niet vaak een grotere waarborg biedt voor waarde en meesterschap. Onder de nieuwe nederlandse schrijvers is dit zeker nog het geval.
De nederlandse prozaschrijver van nu voert, ten dele misschien onbewust, nog steeds een strijd tegen het naturalisme; tegen de mentaliteit althans die dit naturalisme tot een zo overwoekerende bloei heeft gebracht. De Beweging van Tachtig heeft de taaien de literatuur dank zij een waarlijk uitzinnige toepassing van de woordkunst, en met die specifiek-nederlandse voorliefde voor het detail ten koste van het geheel, verbasterd op een wijze die in geen buitenlandse letterkunde haar weerga vindt. De uitsluitende aandacht voor wat in die woordkunst - en soms terecht - voor schoonheid werd aangezien, werkte een verslapping van de verteltrant en een onbeduidend-
heid van de inhoud sterk in de hand. De reactie hierop is weliswaar reeds jaren geleden begonnen, maar volledig gezegevierd heeft zij nog niet. Al heel eenvoudig was buitendien het recept: men had immers niets anders te doen dan de wereld ‘weer te geven’, zo getrouw en minutieus mogelijk. En daar natuurgetrouw altijd neerkomt op trouw aan de eigen natuur, werd het leven niet alleen subjectief ondergaan en verbeeld (al bedoelde het voorschrift een maximum van objectiviteit), maar in de handen der vele middelmatigen naarstig omlaag gehaald.
De tijd van het befaamde huiskamerrealisme gaat intussen voorbij. De oude garde staat pal, maar ontkomt niet aan het lot van alle oude gardes. De jongeren zijn echter al te vaak uit hetzelfde deeg gemaakt, hoezeer de uniform die zij aantrokken ook veranderde. In de provincie van Europa die ons land op cultureel gebied blijft, dringt het minderwaardige zich met kracht op de voorgrond, door een fnuikende verwarring inzake peil en qualiteit. Het provincialisme blijft de vloek van onze literatuur, onverschillig of het in de huiskamer heerst, in de boerenhofstede of op de avontuurlijke reis, of het zich aandient als overtuigd regionalisme of als cosmopolitisch wereldbesef. In beide gevallen vergaapt men zich aan een mode: die van de vreemde kusten mag wat sneller veranderen dan die in het dal van de Maas, uiterlijk en minderwaardig zijn beide, en beide in hart en nieren provinciaal. De keuze tussen de zogenaamde ‘literatuur’ van onze huiskamer- en boerenroman, en de avontuurlijke bewogenheden op het peil van het magazine, is geen keuze, dan voor degenen voor wie lezen in de eerste plaats tijdverdrijf moet zijn. Provincialisme is geen kwestie van genre of gegeven, maar van structuur van de geest.
Tussen de klippen van het provincialisme door schiet het proza vooruit dat nederlands maar tevens europees tracht te zijn. De vrees dat een literatuur haar eigen karakter zou kunnen verliezen naarmate zij europeser van visie wordt, van cultuur en niveau, is een kinderachtige vrees, en nogmaals een pro-
vinciale: een schrijver blijft één met zijn taal en door die taal met zijn land. En de dwaling dat de zielskracht met het toenemen van de denkkracht verminderen zou, berust op een overeenkomstige vrees: wezenlijk wordt men alleen door de werking van zijn volle bewustzijn.
De bedoeling van deze bundel is de aandacht te vestigen op het korte verhaal, in het bijzonder dus zoals dat onder de nieuwere nederlandse schrijvers beoefend wordt. Dat wij bij onze keuze werden geleid door de overtuigingen hierboven geformuleerd spreekt vanzelf. Natuurlijk vindt de lezer ook hier verschil in waarde en rang; enkele verhalen werden vooral opgenomen omdat zij ons representatief leken voor bepaalde richtingen en terwille van een grotere overzichtelijkheid van het geheel. Wij wensen allerminst de indruk te wekken als moest met dit werk de nederlandse literatuur worden gered, maar mogelijk laat de lezer, eindelijk wars van de verindustrialisering daarvan, die zelfs de grens naar treinlectuur gaarne overschrijdt, zich door verschillende der hier geboden verhalen stemmen tot een besef van gehalte.