Verspreide stukken
Een paar nog onuitgegeven brieven
Multatuli. Een paar nog onuitgegeven brieven Met aanteekening van mr C.A. Wienecke, afbeeldingen van de brieven en drie portretten
Alle multatuliana hebben een zeker belang, dus ook dit heel magere brochuretje, waarin twee tot dusver onbekende brieven van Multatuli, in facsimile èn gedrukt, het publiek worden aangeboden. Maar het belang van deze uitgave is toch maar zeer betrekkelijk. Multatuli's handschrift kent men genoeg; het portret van hem dat men hier weer aantreft (naar de lithografie en niet naar de foto door Mitkiewicz in 1865 gemaakt) is overbekend; de twee andere portretten, van Anna Abrahamsz en haar grootvader, zijn van mensen die in Multatuli's leven een zeer ondergeschikte rol hebben gespeeld; en dat deze twee brieven, waarvan de eerste bovendien niet meer is dan een hoogst oppervlakkige ‘cartebel’, het ‘wezen van den auteur’ doen uitkomen, zoals de inleider veronderstelt, is een wat optimistische voorstelling.
Iedere brief van Multatuli doet zijn ‘wezen’ wel in zekere mate uitkomen, daarvoor was hij nu eenmaal een zo unieke en uitgesproken persoonlijkheid. Maar deze twee epistels voegen vrijwel niets toe aan de Multatuli die men uit zijn werken en andere, zoveel belangrijker correspondentie kent. Als de heer Wienecke in zijn inleiding zegt: ‘Het zijn rustige brieven van den “ongeloovige”, voor wien het ongeloof maar een strijdhouding was, aan haar [Anna Abrahamsz], die was een trouw geloovig hart, protestant, orthodox wel’, zoekt hij het wèl diep en ver; er is niets in de eerbied voor Anna's ‘levensopvatting’ in deze correspondentie dat elementaire hoffelijkheid in de omgang te buiten gaat. Multatuli schijnt met Anna, die hij zo'n beetje als zijn nichtje kon beschouwen, naar een tentoonstelling te hebben willen gaan of te zijn gegaan, en bij die al of niet gelukte uitgang te hebben onder-
vonden dat de jongedame in kwestie liever niet meeging ‘naar 't park, naar de komedie, of zoo iets’. (Dat hij haar daarom nu niet dadelijk uitscheldt, heeft niets verwonderlijks.) Hij stuurt haar dan, om haar ‘eenige verstrooijing te verschaffen’, het manuscript van zijn toneelstuk De Bruid Daarboven, in zijn jeugd op Sumatra's Westkust geschreven, en aanvankelijk genoemd De Eerlooze. Dit manuscript, waarvan hij, vóór de Havelaar uitkwam, veel verwachtte, zond hij aan iedereen ter lezing, zoals uit zijn Brieven blijken kan, en vooral nogal veel aan dames. Hij wijst Anna erop dat het ‘bloote uitspanningslektuur’ is, dat zij er ‘geen diepte’ in moet zoeken, dat het ‘geen strekking’ heeft en zelfs behoort tot de ‘gebrekkige voortbrengsels’. Dit leert niets nieuws omtrent De Bruid Daarboven of Multatuli's opvatting daarover, voor wie de rake en afdoende nabetrachting kent, die hij later aan de uitgave van dit jeugdwerk toevoegde.
Slechts de volgende passage is werkelijk aardig, omdat ze aantoont hoe Multatuli zichzelf, in de personages die hem vertegenwoordigden (zoals Holm in dit stuk), ‘doorhebben’ kon. Hij zegt tot haar die zijn stuk lezen moet:
‘Welnu, die Holm... is een gebrekkig produkt van ziekelijke overdrevenheid. Neem hem als zóódanig, en niet als model van menschenwaarde. Deze waarschuwing is te meer noodig, omdat hij indedaad iets meêslepends heeft, en men dus tegen dat meêslepen op zijne hoede moet wezen. En weet gij waarom Holm meêsleept? Hij had geleden! Lijden is letterlijk passie, en passie geeft compassie, sympathie. Caroline staat oneindig hooger. Zij doet haar pligt zonder phrases, zonder omhaal, zonder martelaarsair.’
Dat is werkelijk niet onsavoureus, van Multatuli komend, en overigens zeker ook niet zonder coquetterie. Maar Opa Abrahamsz, bij wie de jongedame inwoonde, zal, na lezing van dit verstandig bijschrift, de lezing van het manuscript niet verboden hebben en Anna's contact ermee als gepaste ontspanning hebben aanvaard.