(dat nu nog steeds de Multatuli-biografie van De Gruyter siert - of ontsiert). Door neef Wienecke werd Edu beschuldigd dat hij, bewust, het portret van een (mooie) franse actrice voor dat van zijn (niet mooie) moeder had uitgegeven. Mr Tromp Meesters toog naar het Multatuli-museum ook om deze zaak te onderzoeken en maakte uit dat de vergissing niets zonderlings had, mening die natuurlijk ook door de Schoondochter met kracht wordt gedeeld.
Nadat de Schoondochter over deze portret-zaak pertinente dingen heeft beweerd, die zij in een voetnoot op blz. 172 moet herroepen - van geen belang, behalve als bewijs dat zelfs een Schoondochter pertinente beweringen kan doen die vergissingen blijken te zijn - komt men tot de volgende lezing. Het portret van die actrice kwam uit de boedel van Multatuli's uitgever D'Ablaing van Giessenburg; op de envelop stond dat dit het portret van Tine was, en Edu - en ook Nonnie, zegt de Schoondochter - herkenden er die moeder ook in. Het was een jeugdportret, en Tine was voorbij de 30 toen Edu geboren werd, zij was later vermagerd en verouderd en Edu verloor haar toen hij 20 was en: ‘Welke zoon of dochter van 50 jaar zou überhaupt kunnen weten, hoe hun moeder er in haar vroege jeugd precies heeft uitgezien,’ etc. komt de Schoondochter er al achter aan (blz. 166). Soit - hoewel de fameuze stem des bloeds toch wel duidelijker had mogen spreken, bij kinderen die zo dol op hun moeder waren. Maar mr Tromp Meesters heeft in het Multatuli-museum nog uitgemaakt dat het valse portret van Tine meer op het echte portret van Tine lijkt dan op een ander portret van de actrice in kwestie (Mme Edmond Adam, van zichzelf Juliette Lamber). Men vindt deze bewering van mr Tromp Meesters op blz. 164 van het waarheidsboek en hij heeft er zelf een uitroepteken van verbazing achter gezet. Ik heb nu zelf al deze portretten bekeken en vind het een sterk staaltje van de... toewijding waartoe deze advocaat in staat bleek.
Tevens heb ik, in de briefwisseling die over dat valse portret gevoerd werd, nog een opmerkelijk feit ontdekt. Toen iemand
in het z.g. portret van Tine de actrice Juliette Adam herkend had, werd dit aan Edu meegedeeld. Hij riposteerde dat er niets van aan was en dat het portret wel degelijk zijn moeder voorstelde; zijn moeder en de vrouw op het portret, betoogde hij, hadden lichte ogen en Mme Adam donkere. Mr J.N. van Hall schreef daarop aan Mme Adam zelf en liet haar antwoord naar Edu zenden, in de hoop dat hij ditmaal overtuigd zou raken. Het moet een wreed geroofde illusie voor Edu geworden zijn, in de toestand waarin hij, ten opzichte van dat portret, geraakt was; maar daar gaat het niet om. Juist als men Edu's goede trouw in dezen niet betwijfelt, wordt de zaak leerzaam: hier is dus een zoon, wiens getuigenis voor de ‘historicus’ van de allereerste rang zou zijn geweest, en zelf volmaakt overtuigd van de waarheid die hij voorbrengt, zó overtuigd dat hij tegen het getuigenis van derden met kracht protesteert. En toch blijkt ook hij het mis te hebben, stelt de waarheid, de werkelijk objectieve nu, hem in het ongelijk. Ga daarna met goed vertrouwen af op alles wat de Schoondochter van haar schoonvader weet, die niet alleen 50 jaar dood is, maar die zij zelf nooit gekend heeft. En zeg: ‘Die mens was een mens van klein formaat, want zijn eigen schoondochter zegt het’ - als die mens de werken van Multatuli, de stijl en de toon van Multatuli, op zijn actief heeft.