Bijlage
Vertaling van het getuigenis van de Regent
Aan de heer Controleur van Bantam-Kidoel die verblijf houdt te Rangasbetoeng [sic].
Zoëven heeft de heer controleur mij gevraagd: Heeft de raden adipati hartzeer jegens de heer adsistent-resident of niet, leeft u met hem in goede verhouding of niet?...
Wat dit betreft: ik heb geen hartzeer jegens de heer adsistent-resident, omdat de heer adsistent-resident hoegenaamd niets verkeerds verricht heeft jegens mij, waardoor ik hartzeer zou kunnen hebben of boos zou kunnen zijn. Behalve dan dat ik op de 18e Februari order had gegeven aan de demangs van Lebak, Sadjira en Paroengkoedjang, dat zij mensen naar de hoofdplaats moesten zenden voor het schoonmaken van hun aandeel, ten zuiden van de aloenaloen en ten noorden van de regentswoning... Heden ten dage behoort dat stuk tot de kaboepaten, want dat was reeds zo ten tijde van de heer adsistent-resident Bekking, verdeeld over drie demang-afdelingen; inderdaad hadden op 20 Februari die demangs ook reeds volk gezonden en waren deze mensen die morgen reeds verzameld en met hun allen begonnen het gras te snijden, toen de heer adsistent-resident mij vroeg: Waarom zijn er zoveel mensen aan het grassnijden ten zuiden van de aloen-aloen, wie heeft daartoe order gegeven zonder permissie? waarop ik regent bekend heb, dat het op mijn order was en dat ik niet vooraf permissie had gevraagd aan de heer adsistent-resident, omdat dit gewoonlijk altijd zo gebeurde van de tijd af van de heer adsistent-resident Bekking. Later op dezelfde dag, na de seba [vergadering] was de heer controleur met de heer adsis-
tent-resident en zei tegen mij: Die mensen van Lebak, Sadjira en Paroengkoedjang, die nu alang-alang [wild gras] snijden, moeten naar huis gezonden worden, - waarop ik zei: Hoe nu? het is nu haast de moeite niet waard, die mensen zijn hier nu al verzameld, als het mag, laat hen dat snijwerk dan afmaken, - waarop de heer adsistent-resident zei: Dat mag niet, ze moeten naar huis gezonden worden; - daarop ben ik naar huis gegaan en die mensen zijn door mij en door de heer controleur naar huis gezonden; desondanks had ik geen hartzeer, want weliswaar was dit al gewoonte onder vroegere adsistent-residenten, maar het was slechts vrijwillig dienstbetoon en stond niet vermeld in een staat of reglement betreffende de herendiensten. Alleen was ik beschaamd ten opzichte van de hoofden, maar ik zweeg, - doch het is waar dat ik het gevoel had dat de heer adsistent-resident boos op mij was... Wat betreft het in goede verhouding leven met de heer adsistent-resident of niet, daaromtrent kan ik werkelijk nog niets zeggen, omdat de heer adsistent-resident nog hoegenaamd geen orders heeft gegeven aan mij boepati of aan de hoofden, betreffende het werk of het bestuur van de afdeling.
Verder is het ook waar, dat ik maar heel zelden in de woning van de heer adsistent-resident kom, omdat de heer adsistent-resident nooit in mijn woning komt, zodat ik niet bij de heer adsistent-resident aan huis durf komen als het niet voor het werk is, ook omdat ik nog niet weet wat de verlangens zijn van de heer adsistent-resident of hoe zijn aard is.
Voorts is, op Dinsdag 26 Februari, de edele heer resident bij mij aan huis gekomen en heeft mij gevraagd: Leeft de raden adipati in goede verhouding met de heer adsistent-resident of niet, hoe is het, hebt u hartzeer jegens de adsistent-resident of niet?...waarop ik ten overstaan van de edele heer resident heb geantwoord: Over de goede verstandhouding mag ik nog niets zeggen, omdat de heer adsistent-resident nog geen enkele order heeft gegeven betreffende het werk
of het beheer van de afdeling, hetzij aan mij hetzij aan de hoofden...
Wat betreft hartzeer, heb ik geen hartzeer, omdat de heer adsistent-resident hoegenaamd niets verkeerds jegens mij verricht heeft, behalve dat ik reeds order had gegeven om mensen te verzamelen voor het schoonmaken van de hoofdplaats, zoals hierboven reeds gezegd werd, dat die mensen reeds verzameld waren en dat de order van de heer adsistent-resident toen was hen naar huis te zenden, zodat ik boepati mij beschaamd gevoeld heb ten opzichte van mijn hoofden; desondanks heb ik het toch niet in mijn hart bewaard; zolang ik werkzaam was bij het hoge Gouvernement, in welks dienst ik nu reeds 42 jaar ben, heb ik nog nooit met iemand gekibbeld of gevochten, te meer niet met heren [Europeanen of chefs]; mijn aard is zo, dat wanneer iemand mij graag mag, ik dit met graagte aanneem, met alle vreugde, maar wanneer men niet goed tegen mij is, dan zwijg ik, dan kan ik daar niet tegen op; zo was altijd mijn aard; zo heb ik het ook gezegd ten overstaan van de edele heer resident, zo is de toedracht...
Rangkasbetoeng 1 April 1856
Karta Natta Nagara