Noot
Dit afzonderlijk verhaal is bedoeld als eerste episode in een reeks. Ik heb er niet naar gestreefd een historische reconstructie of evocatie te geven, met alle kunstgrepen daarbij behorend; veeleer zie ik dit eerste verhaal als een oud stuk in nieuwe zetting. De betekenis die het hebben kan in het verband van de reeks, kan uiteraard eerst later blijken. Op zichzelf bestaat het uit Dichtung und Wahrheit, welke laatste noodzakelijk van elders moest worden betrokken; enik hebzoveel zinnen, uitdrukkingen en gesproken woorden overgenomen uit de door mij geraadpleegde schrifturen, dat ik bij voorbaat alle beschuldigingen van plagiaat aanvaard en geen enkel beroep denk te doen op de daarbij gebruikelijke ereraden.
Om zoekers in dezen op weg te helpen, vermeld ik hieronder slechts mijn bronnen. Voor het eigenlijke schandaal: de deducties van Onno Zwier van Haren zelf en zijn vrouw, met de replieken daarop van zijn schoonzoons en andere belagers. Verder de gedenkschriften van Van Hardenbroek en de mededelingen over de Van Harens van Halbertsma, Van Vloten, Busken Huet en Polak; tenslotte een Gids-artikel, voornamelijk over de Agon, van dr W.M.F. Mansvelt. Voor Onno's misdrijf ben ik niet verder gegaan dan het gevoelen van Huet, Multatuli, Jorissen en Polak, in strijd met dat van Van Vloten. Mijn historische wijsheden komen uit meer of minder beroemde naslawerken van Bilderdijk, Blok, Dozy, Naber, Knappert, Geyl en Romein, uit een studie over het beleg van Bergen-op-Zoom door Th.A. Boeree, een dissertatie over Willem Bentinck van Rhoon door Willemina van Huffel, en een deel der briefwisseling van Bentinck, uitgegeven door Gerretson en Geyl.
Maar nogmaals, op deze historische terreinen werd ik slechts geleid door angst mij al te grof te vergissen in mijn topografie van de tuin, waarin het paviljoen van het schandaal moest worden gerestaureerd. Wat dit laatste zelf betreft - ziehier een oordeel uit een disseratie van 1931: ‘Zooals bekend is, heeft de achttiende eeuw, die allesbehalve afkeerig was van onsmakelijke onkieschheden, voor het geval-Van Haren een behoorlijke hoeveelheid belangstelling getoond, zooals ook in de negentiende er aandacht aan besteed werd’. Dit wil zeggen dat mijn 20e-eeuwse restauratie niet kon plaatshebben dan na een diepe groet aan de smakelijke kiesheid. Het drama van de Cenci's had ook nooit opgerakeld moeten worden. Vergeleken met Onno Zwier was de oude Cenci ongetwijfeld een veel groter booswicht, maar het verschil tussen de italiaanse renaissance en onze 18e-eeuwse regententijd in aanmerking genomen, mogen wij toch niet klagen.
E.d.P.