[p. 306]

Slotwoord bij de eerste druk

Juist omdat ik geen enkele mening als doorslaggevend beschouwen kan, omdat iedere uitspraak zich tenslotte richt tot het gevoel, heb ik mij steeds meer erop toegelegd duidelijk te spreken, mij verwijderd van het fluisteren over de onderwerpen heen, met gesloten ogen starend naar een wijsheid even voos als de drie symbolen anker, kruis, hart, die men aan zijn horlogeketting kan hangen. Ik geloof - en alles wordt in laatste instantie weer een kwestie van geloof - voor het ogenblik aan déze waarheid: dat men of duidelijk spreken moet of volkomen zwijgen.

Wij zijn soms zover gekomen dat wij, op monosyllaben reagerend, elkaars gedachtengangen volkomen weten aan te vullen, toe te laten, in één woord: te verstaan. Maar dit is voor het verstand alleen. Het gevoel, het temperament spreken anders. Dezelfde aterling die wij na één blik op zijn herediteit met het verstand vrijspraken, trapt het met wellust in een beerput; dezelfde man die wij verstandelijk geenszins bewonderden, drukt het met één ruk aan het hart. De bijna redeloze gloed van vriendschap of van haat juist bij zaken ‘des geestes’, is wellicht ons kostbaarste erfdeel in een tijd waarin analyse en cultuur om de voorrang strijden; en hierin wellicht zijn wij nog primitieven, ook wanneer onze afkeer zich uit in de meest welopgevoede, koelste onverschilligheid. De werkelijk onverschillige - evenals de werkelijk wijze - zwijgt.

Als men bedenkt dat er landen zijn, waar hele volksstammen nog leven, niet zonder poëzie misschien maar volmaakt zonder literatuur; en dat alle mensen, niet één uitgezonderd, enige dingen met elkaar gemeen hebben (behalve geboren worden en sterven) die geen beschaving, geen analyse, geen intel-

[p. 307]

ligentie ooit grondig genoeg zullen vervormen... Laat ons kleur bekennen. De vereerders van Kowokawa, god van zee, regen en wind, zijn op dit ogenblik genadeloos in strijd met de aanbidders van Lawaloewoe, god van zon, en vruchtbare aarde. De priesters van beide secten eten elkaar over en weer op, onder verrukkingen zo groot, dat zij niet dan als mystisch kunnen worden geklasseerd.

[p. 308]