[p. 4]
I always say, my motto is ‘Art for my sake’.
d.h. lawrence

Mais au fond, cher lecteur, je ne sais pas ce que je suis: bon, méchant, spirituel, sot. Ce que je sais parfaitement, ce sont les choses qui me font peine ou plaisir, que je désire ou que je hais.
stendhal
[p. 5]
Aan A. Roland Holst
[p. 6]

Parijs, Juli '34

Beste J -,

 

Ik bied je deze bundel aan, bevattende een kritiese aktiviteit die zoals je me kent misschien geheel in de aard van het beestje lag, maar zonder het bestaan van het maandblad Forum zich zeker niet zó zou hebben geopenbaard. Je afzijdigheid inzake levende literatuur, literatuurpolitiek, zich vormende literatuurhistorie of hoe men het noemen mag, zou mij al op het idee gebracht hebben jou in het bizonder voor deze opdracht te kiezen, als niet de vriendschap zoveel meer voor de hand lag. Ik heb de illuzie dat het je amuseren kan mijn reakties te lezen op zulke diversen als daar zijn: de poëzie, het kollektivisme, de kritiese autoriteit van Dr. Donkersloot, de kunst en de mens van de planken, het detektive-verhaal, de eer van Willem de Zwijger, onze koloniale bellettrie, Jan Engelman's Ambrosia, de figuur van de verleider, het menselik tekort en nog wat. Je zult zeggen dat lang niet alles aan ‘de grootste dingen van kunst en leven’ toekomt, maar van één ding altans ben ik zeker: iedere verstandhouding tussen ons, in het hogere of lagere, aan inkeer of aan roddelen verwant, en heel het verschil in aanmerking genomen tussen onze ‘wezens’ en onze ‘trant’, voltrekt zich goddank geheel buiten de sfeer die men in het buitenland de akademiese zou noemen en waarvoor Holland tot symbool de Maatschappij van Letterkunde bezit. Jouw afzijdigheid is door sommigen gewijd verklaard, apostolies zelfs; niets van deze smaak, vrees ik, in mijn optreden. Vanuit jouw wereld gezien - of vanuit de wereld die sommigen je toeschrijven - moet ik op mijn best geraakt zijn tot een violent streven naar afzijdigheid, wat veel heeft van een contradictio in terminis. Het doet er ook niet toe, en wat ik hierboven zei is daarom niet minder waar: aanvaard mijn tegenstrijdigheden dan als een vorm van leven, en dit boek niettemin als een reëel blijk van hoogachting - van de

[p. 7]

enige die telt, de enige die een zindelik mens zijn vrienden geven kan.

Ik weet dat het waar is dat men erkent wat men bestrijdt, dat men daartoe afdaalt, tot de slakken toe waarop men zout legt. Maar het is moeilik om bepaalde dingen niet te erkennen die zich zo onuitroeibaar en overvloedig voordoen: de botheid, de warhoofderij, de cabotinage, de edeldoenerij, onze nationale uitverkoop van tweedehands metafysika. Reeds door eenvoudig te zijn zoals men is, strijdt men; en deze bundel eenvoudig nemende zoals hij nu is, wil ik graag erkennen dat hij gif bevat, maar ik blijf hem in zijn geheel beschouwen als een tegengif. Walging, verachting, verzet en het aanverwante kunnen gewone menselike vormen zijn van ‘katharsis’, laat deze waarheid je niet ontgaan, ook buiten de redenen om die je zou kunnen hebben om mij persoonlik met zachtheid te bezien. Ik zal de laatste zijn om het karakter te ontkennen van de ook uiterlik eenzamen, de mystiek aangelegden, de schuwe en trotse overgevoeligen, maar ik vermeen dat het geen korrel minder karakter vereist om nauwgezet de strijd voor eigen waarden te voeren. Karakter is hier nog iets anders dan temperament. De ‘smalle mens’ mag een gerede aanleiding zijn tot verontwaardigd opzwellen voor de toch al zo wijde gemoederen en harten waarvan ons land een kropgezwel heeft - ik zend hem je toe in vol vertrouwen dat hij je ook in de afzondering voor hem niet afgesloten vindt.

 

Steeds je

E.