A. Jansen
aan
E. du Perron

Batavia, 3 april 1937

Batavia-C 3-4-37

Geachte Heer du Perron.

Bij thuiskomst uit Oost-Java vond ik uw brief uit Proempang plus uw artikel in het Vaderland.

In de brief maakt u een fasenindeling, die het vraagstuk, waarom ik iets in Zentgraaf waardeeren kan, maar gedeeltelijk oplost. Dergelijke indeelingen mogen voor de groei van een bepaald karakter mogelijk zijn, het lijkt me gevaarlijk, om die trapjes op de beoordeeling van politieke stroomingen te gaan toepassen. Zentgraaf maakte tijdens de keeren, dat ik hem ontmoette niet bepaald de indruk van een ‘kind’ op me. Hij is uitgeslapen genoeg. Maar hij ziet de politieke verhoudingen met een ‘nationale’ mentaliteit, dienog uit de kazerne stamt. En daar sta ik als gewezen socialist een beetje sceptisch tegenover.

Waarom vindt u het zoo onverklaarbaar dat een intellectueel een zekerewaardering heeft voor een phase en voor een streven, dat hij zelf niet heelemaal kan aanvoelen? Wat u zoo afstoot - de toon van de Indische pers – is voor mij een bijkomstigheid. Hoofdzaak is voor mij, dat een koloniaal bewind naar buiten kracht moet toonen en dat de Europeesche democratische ideeen hier meer verwarring dan goeds kunnen stichten.

Er is een massa geschetter bij Zentgraaf, als hij de weldaden van ons koloniale ste[l]sel verdedigen gaat. Hij vertolkt daarbij vrij nauwkeurig, wat er leeft in de wereld van planters en blikjesverkoopers, namelijk: we moeten zien te houden, wat we hebben. Ik geef u toe, dat het weinig nobel is en weinig verheffend, maar het is voor mij de vraag, of daar wat anders tegenover gezet kan worden. Wie bewust gaat meewerken aan de afbraak van ons gezag, moet geestelijk Aziaat worden. Het is mogelijk dat de Bandoengsch Douwes Dekker een heel nobel mensch is. Hij zal een gevoelsmensch zijn. Maar zijn houding is òf verraad aan zijn eigen ras, of grenzeloos naief. In ieder geval vertegenwoordigt hij een vorm van oppositie tegen het Nederlandsche belang, die ik niet kan apprecieeren.

De intellectueel zal in de koloniale verhouding innerlijk nooit anders dan een aarzelend sta[n]dpunt kunnen innemen. Maar de fout van onze ethici is geweest, dat ze die aarzeling naar buiten hebben gedragen en dat ze een aarzelend bewind zijn gaan voeren. Dat leidt tot niets behalve tot een massa teleurstelling van twee kanten. Een vuist is mij tegenover de Inlandsche wereld nog altijd liever dan het aaien en streelen van Inlandsch warhoofden, die toch niet tevreden gesteld kunnen worden.

Dit is geen dikdoenerij of goedpraten van krachtpatserij, maar eenvoudig het erkennen van bestaande verhoudingen en van noodzakelijkheden. U is een polemist. U ergert u aan de toon van uw tegenstanders. Ik blijf in politische zaken liever toeschouwer en accepteer de macht, die noodzakelijk is. De domheid van de massa, die de macht aanbidt, is een vanzelfsprekendheid die me verder geen oogenblik opwindt. Om dezelfde reden kan ik verschillende goede dingen erkennen in de Mussertbeweging, in zoover het noodzakelijk is, om in Holland de kerkelijke partijen op te ruimen. Zoo gauw Mussert aan het bewind zou zijn en de wind gedraaid is, zal er een nieuwe oppositie tegen Mussert on[t]staan. Ook Hitler regeert niet eeuwig.

U haalde in ons gesprek in Tjitoeroeg Erasmus aan. Ik geloof, dat Erasmus met alle partijen correspondeerend een glimlach over had voor alle strijd om hem heen. Hij waardeerde het waarheidsgehalte in het een en in het ander. ‘Was ist, ist vernünftig’. Dat geldt gewoonlijk voor alles wat nieuw is. Het geldt ook wel voor het nog bestaande, dat verdwijnen moet, maar toch alleen in zooverre daarvoor iets anders in de plaats moet komen. Wanneer mijn moeder, die een goed katholieke vrouw is, bij voorbeeld iederen avond bidt voor de bekeering tot het katholieke geloof van Stalin, dan is dat niet ‘vernünftig’. Om dezelfde reden begrijp ik niet, waarom zooveel intellectueelen zweren bij het liberalisme van onze overgrootouders.

Dit brengt me op het boekje van Benda, dat u me in Tjitoeroeg leende en dat een heel interessante studie vormt van een tijdperk, dat waarschijnlijk voor goed achter ons ligt. Er worden geen kinderen meer opgevoed met gouvernantes en klassieke boeken, die pas in de kazerne hun eerste contact met het ‘volk’ krijgen. Het is schoolmeesterij, wanneer deze grijzaard nog apostolische allures aanneemt. De sfeer van het humanisme is immers voor goed voorbij.

Om dit verwarde verhaal te besluiten, ik ben geen politicus. Ik wil alleen maar toeschouwer zijn, en wel een zoo gevoelloos mogelijke toeschouwer, die in de eerste plaats waardeert, wat ‘noodzakelijk’ is, wat geboden wordt door de omstandigheden (economische, sociale enz.) In laatste instantie zal wel blijken, dat we over enkele tientallen jaren niet meer zullen begrijpen waarom er in 1937 zoo’n geweldige opwinding was over een burgeroorlog in Spanje en waarom fascisten en communisten als onvoorzoenlijke tegenstanders tegenover elkaar werden gesteld. En in deze opwinding, is de brave, op zijn manier eerlijke ex-sergaeant Zentgraaf een bij wijlen heel decoratieve figuur, die zijn partij meeblaast. Hij vertegenwoordigt in dit land de eenig mogelijke richting, nl. die van het g[e]zag tegenover de Inlander.

Dank voor uw artikel over. Multatuli, dat 100% sympathieker was dan eenzoogenaamde herdenking in de N.R.C. bestaande uit een vijf kolommen lang volgehouden scheldpartij tegen een man, die al vijftig jaar dood is. Het is volkomen juist, dat u een scheiding maakt tusschen am[b]telijkheid en menschelijkheid. In het klein doen zich de conflicten à la de Lebakzaak nog herhaaldelijk voor.

Vriendelijke groeten van

A. Jansen

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie