E. du Perron
aan
P.N. van Eyck
Den Haag, 13 maart 1940
's Gravenhage, 13. Maart 1940.
Beminde en geëerde Professor!
Groote vreugd deden mij Uw letteren, hedenmorgen ontvangen, en met den inhoud waarvan ik mij grootendeels t'accoord verklaren kan, jazelfs tot in het ‘uilskuiken’ dat mijn vriend de Heer en Dichter H. Marsman zich tot vertooningsvorm uitverkoor,6832 hoezeer mij daarbij voorkomt dat dezelve aangelegenheid hoofdzakelijk veroorzaakt werd door het onberaden gebruik van de woorden ‘betere verzen’, waar de Heer Marsman ‘correcter verzen’ of ‘fraaier getourneerde’ moet hebben beoogd.
Hoezeer overigens nog niet ganschelijk verrezen uit de lakens des krankbeds, zij het mij toch veroorloofd U hiernevens een bulletin te doen geworden, door mij voor de Bataviasche Gemeinte opge-steld en, zij het in den mij eigen ondeugdelijken courantiersstijl, bedoeld te zullen dienen als kritische aankondiging van de tusschen U en mij reeds meermalen besproken kunstdichtverzameling des Heeren Van Vriesland,6833 inderdaad, als door U gestipuleerd, eertijds Redacteur in de vervaljaren van het tijdschrift Forum.
Niet onmogelijk zal grooter geleerdheid een niet gansch onwelgevallig oog op deze pennevrucht mijner werpen, zijnde dezelve in algemeene strekking wellicht niet algeheel van geleerder meening afwijkend.
Echter zoudt Gij mij ten zeerste verplichten indien Gij, na dusdanige handelwijze, mij het bulletin in kwestie zoudt willen retourneeren; dezelve slechts in één enkel exemplaar toebehoorend aan
Uw zeer onderdanigen en gehoorzamen dienaar
EduPerron
Wat aangaat den Heer Pomme, zoo blijve ik immer van meening dat ZEd. is geconstrueerd uit: ¼ Dichter ¼ Man van Letteren ¼ Lieutenant en á Comédienne met alle Bijbehooren.