E. du Perron
aan
J.A.A. Engelman
Den Haag, 29 januari 1940
Den Haag, 29 Jan. '40.
Beste Joannes,
Je wordt zelf een snoes van een briefschrijver! En wat meer zegt, je bent nu toch al een geïnteresseerd strijder in den stoelstrijd geworden, merk ik. Dit maak ik op: 1o uit het feit dat de Nwe Eeuw nu ‘verzen’ publiceerde, 2o uit de niet meer ‘losse’ betoogtrant van je brief zelf. Daar ik je gisteravond een limerick zond over den stoelstrijd, haast ik me je te antwoorden op het epistel dat ik vanmorgen kreeg, uit vrees voor misverstand.
Op je redeneering inzake Menno's houding kan ik niet serieus ingaan, omdat ik... niet Menno ben. Ik kan je alleen zeggen dat hij een tijdje geleden tegen mij zei wat ik je schreef, en dat ik geen reden heb hem niet te gelooven. Moet ik nu een gewetensonderzoek instellen; hem diep in de oogen kijken en zeggen: ‘Menno, en nu de waarheid en niets dan de waarheid, wil je V.D. dien stoel door den neus boren (fraai beeld!) of niet; persoonlijk ook?’ Misschien dat hij hem nu wèl serieus naar de Mokerhei wenscht. Ik vind dit tenslotte al van even weinig belang dan het feit of V.D. erop gaat zitten of niet; want in tegenstelling met jou, en ondanks de limerick die ik je zond, laat de zaak me nog steeds vrij koud. Ik vind, dat al die insinuaties (in de stukjes in De Groene6686 enz.) dat de booze Ter Braak hier achter zit, een beetje vuns zijn, omdat jullie allemaal - jij nu dus ook! - niet schijnen rekening te houden met den wil en het strijderstemperament van Van Eyck in dezen, die heusch geen Menno noodig heeft om hem aan te wakkeren. De lezing ‘Van Eyck is op het oorlogspad gebracht door Ter Braak’ is absurd. Van Eyck wenschte het oorlogspad te betreden en wendde zich tot Het Vaderland; de rest is een kwestie van polemiek. Ik geef je dit als mijn persoonlijke opinie, na wat ik je al eerder schreef over die polemiek zelf, eenmaal begonnen. En jij zult daarover ook wel geen toelichting behoeven, nu je me eerst schreef dat je je er niet dik over kon maken en later in (of met) De Nwe Eeuw er zoo krachtig aan deelnam.6687 Ik neem overigens nog aan dat je dit wel moest, maar... morgen komt iemand vertellen dat jij eig. de man bent die altijd achter V.D. gestaan heeft. Die psychologische interpretaties zijn er altijd een beetje naast, zoodra er partijen zijn; het boek van de Schoondochter kan ons daarin tot leering strekken.
Zaterdagavond waren hier bijeen - eerst bij Riche, later in een javaansch restaurant6688 - en ter eere van Jany: Van Eyck + vrouw en zoon, Jacques en Claartje, Jany, Gisèle Waterschoot van der Gracht, Elisabeth en ikke. Er is toen veel over de stoel en de Verzen in de Nwe Eeuw en alle andere ongeteekende stukjes in Groene, Holl. Weekblad6689 en zoo gepraat, gelachen, geschermutseld. Ieder was tegen V.D. in dit gezelschap; ieder gaf Van Eyck a priori gelijk. Jany zei dat, als V.D. deze stoel nog wèl kreeg, de medische faculteit beslag moest leggen op zijn lijk om de dikheid van de huid ervan te analyseeren. Ik maakte die limerick. - Wat is de psychologische interpretatie daarvan? Dat een partijtje Judassen daar gecomplotteerd heeft en dat elk van ons V.D. dien stoel misgunt? Wat mij betreft, Joannes, ik kan 80 limericken op dien man schrijven en hem dan zijn Vondel-katheder nòg gunnen. Als dit dubbelhartig is - ainsi soit-il! Roomsch? Ook goed.
Maar voor jou schijnt de zaak ernstiger geworden. Wie weet zullen we elkaar nog in druk bestrijden, als deze razernij voortwoedt. Ik heb alleen de pest aan al die anonieme worstelaars. Kan bv. die idioot, die Menno nu Vondel een ‘puber’ deed noemen (in De Groene) - 1o zou 't nooit zóó mal zijn geweest maar 2o was Vondel voor Menno immers nu juist de typische ‘senex’! - zijn naam er niet onder zetten? Op 't oogenblik denkt iedereen dat V.D. zelf al die stukken en vaerzen geschreven heeft en dat hij dus een drukke week heeft gehad. Een van 't gezelschap veronderstelde dat jij die verzen in de N. Eeuw kon hebben gemaakt; ik heb dit tegengesproken (wat misschien dom van me was). De verzen in K.K.K.6690 waarin V.D. Arenosius wordt genoemd (ik zou Asinorus verkozen hebben) schrijf ik toe aan V.D.: ze zijn rijkvloedig, ‘gelijkend’ naar den vorm en volkomen leeg en zouteloos; typische kenmerken van dit poëtisch talent. En de vaerzen in mijn limerick bedoeld zijn eig. diè.
Ziedaar voor ditmaal. Je stukje over de Schoondochter (dat ik van iemand anders kreeg) was best. - Hartelijk gegroet toch, zelfs bij den stoel, - je
Ed.
6691 Heb je mijn stukje over auteursteek. gezien in de K.K.K.? Vind je dat niet veel aardiger dan die heele Asinorus-stoelbeweging?