E. du Perron
aan
J.B. Tielrooy
Den Haag, 6 januari 1940
Den Haag, 6 Jan. '40.
Zeer geachte Heer Tielrooy,6605
Van de N.R.C. kreeg ik uw brief doorgestuurd. Mijn adres is, tot ± 15 Februari Laan v. Meerdervoort (omineuse naam voor het fransche oor!) 835.6606
Met genoegen wil ik, en wil mijn vrouw, aan Elsevier's meewerken. Ik las uw beginselverklaring6607 niet, maar uw ‘rechtschapenheid’, of hoe je 't anders noemen wilt, vertrouw ik ook zonder die te lezen.
Ingesloten een stuk dat ik over u schreef als kroniek van het Bataviaasch Nieuwsblad6608 en dat u onbekend schijnt te zijn, hoewel men bij die krant altijd verzekert dat de boekbesprekingen ‘automatisch’ naar de uitgevers gaan. Ik moet u dit ex. terugvragen voor mijn collectie van deze kronieken, maar desgewenscht zou ik dit nr. voor u kunnen nabestellen.
Hoe ik mij, ‘van publicist tot publicist’, tot u verhoud, kunt u in dat stuk lezen, dus ook mijn koppigheid inzake die ‘vergissing’. Maar dit is ook voor mij geen bezwaar om mee te werken, zoolang u mij niet oplegt om een boek als La C. Hum. onvolwaardig en de werken van Robbers, Van Moerkerken, Coster, etc. belangrijk te vinden.
Bovendien wenscht u voor het oogenblik vooral recensies van indische boeken. In principe graag, - maar u geeft er zich natuurlijk zelf rekenschap van, dat dit in de praktijk neerkomt op: het eene prul na het andere te ‘verslaan’? Zelfs als je voor Indië wat minder strenge criteria neemt, zooals Beb Vuyk mij - ja, mij! - al eens verweet in Indië. En u, ik lees dit in mijn bespreking van uw boek nu net over, want ik was het vergeten, wenscht zelfs Daum maar half te accep-teeren. Hoe moet het voor Elsevier's dan met de Tuinzings, Kleians, Székely-Lulofsen en mevrouwen Soewarno-van der Kaden?6609
Hoewel ik dus uw principe uitstekend vind, óók om de ‘grande puissance coloniale’, die ‘wij’ nog zijn, komt het praktisch niet neer op tijdverlies en veel gelees om krakende recensietjes te schrijven? Maar u beslist.
Ik hoop u vroeger of later eens te ontmoeten. De heer Van Moerkerken - die persoonlijk een alleraardigst man moèt zijn, al ben ik erg bang dat ik met hem zal moeten spreken over... enfin - zie ik overmorgenmiddag,6610 voor het eerst; dat werd tenminste tusschen zijn zoon Emiel en mij afgesproken. Misschien kunt u dan ook komen? Ik geloof dat wij er tegen half 4 moeten zijn.
Geloof mij, na vriendelijke groeten, uw dw.
EduPerron
Ik herinner me nu dat ik, in Indië zijnde, erover gedacht heb u zelf een ex. van mijn bespreking te zenden en het toen naliet uit vrees dat u het als een aanpapperijtje mijnerzijds zou beschouwen. Zoo word je, als strijdbaar pennist, als je zulke ‘infame’ boeken als Uren met Coster schrijft - en zoo argeloos als ik het deed, en in den grond niet begrijpt dat niet iedereen daarover op zijn kop staat van vreugde! Dan krijg je ook je ponteneurigheden.