E. du Perron
aan
H. Marsman
Bandoeng, 23 juni 1939
Bandoeng, 23 Juni '39.
Beste Henny,
Ik zit midden in de pakkerij. Zooals ik je al schreef, gaan we nu weg. De maand Juli zitten we nog in Buitenzorg, en 12 Aug. gaan we op de boot, het vrachtschip Stentor. Vmdl. doet die geen Middell. Zee-havens aan en in dat geval gaan we recht door naar Amsterdam (± 12 Sept. aan).
Je art. tegen v.D.6131 gaat hierbij terug. Ik las eerst je brief en - je weet hoe'n malle polemist ik zelf ben - ik kon me met je logica geheel vereenigen. Dat heb ik zelf altijd zoo gevoeld: wat duivel, als ik dingen zeggen wil op mijn verantwoording, wat moeten mijn vrienden dan voor voogd spelen? - Maar de lezing van je stuk deed mij van gevoelens veranderen. Het is geen stuk; je zou op die manier net zoo goed met een advertentie en een verwijzing naar 't art. van v.D. kunnen volstaan; dat is nog radikaler en hooghartiger dan die paar regels inleiding en dat ellenlange citeeren van 's mans stommiteiten. Ik weet wel dat dit stuk voor jou logisch is - voor ons ook! - maar wij hebben je verweer niet noodig en weten wel wat voor rund bolle Ton is; je verweer is dus toch een beroep op het publiek en voor het publiek is een advertentie beter.
‘Ik, H.M. verklaar dat A.v.D., in zijn art. over mij van -, zich laat kennen als een ignorant en een schoft.’
H.M.
Zou je 't zóó niet probeeren?
Ik hoop je dit jaar nog te zien, al zit je dan niet in Holland. Gelijk hiermee zend ik je een boekje dat ik hier liet drukken, zijnde een keus uit de Gedichten van Gérard de Nerval.
Tot gauw! Hart. groeten 2 × 2, steeds je
E.