E. du Perron
aan
G.H. 's-Gravesande
Parijs, 21 december 1935
Parijs, Zaterdag.
Beste Hein,
Hartelijk dank voor het boek, dat gisteren hier binnenliep, en ook voor de opdracht, al heb ik mij het hoofd gebroken (en al ben ik er ook nu niet achter) waaròm jij mij ‘dankbaar’ zou moeten zijn!!! Ik mag met de hand op het hart getuigen dat ik nooit nog het geringste voor je heb gedaan. Maar basta, want we zouden elkaar verlegen maken! Ik bekeek het boek met plezier; de portretten (die ik nog niet zag, want het ex. dat Jan mij zond was een geb. ex. van proefvellen) ‘doen’ het heel goed. Werkelijk, een tweede reeks s'impose; als dit een beetje goed gaat, zal Meulenhoff daar zeker ook voor voelen, en Jan schreef mij dat hij veel voelde voor dat plan van interviews in Gr. Nederland. Ik vergat, meen ik, ook nog om Coenen en Buning op het lijstje te zetten, en zou je ook niet eens een èchte ‘jongere’ aan den tand voelen, bv. Van Hattum?
Hier gaat alles rustig; ik documenteer me voor mijn verhalenke-ten en dwaal nu - hoewel op de bibliothèque nationale - voortdurend door de Kaukasus. Maar de innerlijke rust voor prettig werken ontbreekt. Zag je De Sleutel met mijn politieke toespraak erin? Zooiets maakt me misselijk, au fond, en toch voel ik dat het moet.
Houd je taai; veel hartelijks, ook van Bep, en voor de sportieve Nen (lichaam na den geest, dat is tenminste wèl naar het principe van den tijd!)
een hand van steeds je Eddy
Interview (event.) met Coenen moet heeten: ‘Vragen aan het mummelende kleine cadaver’. (Soortement Pythia!)