E. du Perron
aan
H. Marsman
Brussel, 24 april 1931
Brussel, Vrijdag.
(Laatste dag hier.)
Beste Henny,
Ik schreef je gisteren om je te vragen den 30en in Den Haag te komen. Ik ben er wschl. in een hotel; als je er ook overnachtte, zouden we den avond nog ergens samen kunnen doorbrengen. Je zou dan den volgenden morgen vroeg terug kunnen gaan. Of is dit alles niet te realiseeren? Kom dan met Pinksteren in Gistoux, met Rien.
Als je in den H. komt, breng dan voor mij mee: het ex. Saint-Just en het ms. van Godius.
Ik zal in Gistoux misschien die ‘causerie’ over Kort Geding schrijven. Maar geef mij daarvoor mijn brief even terug, bijwijze van leidraad. - De exx. liggen bij Stols op stapels. Ik zie hem vandaag niet meer, maar zag vanmorgen Greshoff en vroeg hem Stols te zeggen dat hij jou ten spoedigste je auteurs-exx. zendt. Gek dat hij dat niet reeds deed!
Over Lenin schreef ik een ietwat moeizaam artikel, dat in de laatste D.G.W. voorkomt. Ook mijn stuk over revolutionaire poëzie, naar aanl. v. Donker-Jef Last. Heb je Marianne gelezen, dat door Donker zoo bewonderd wordt? Ik heb het hier, en het is weer een van de ontelbare gevallen waarin ik Donker's bewonderingen niet deel.
Die meneer Dekker (die het bericht wel eens had kunnen tegenspreken als het niet van hem kwam) heeft via een meneer Goedhart,1740 journalist alhier, geprobeerd om met Greshoff in relatie te komen, wat Gr. vriendelijk heeft afgepoeierd. Ik zal zijn romans (waar je zooveel voor schijnt te voelen) bij gelegenheid eens doorkijken, maar vrees dat ik evenmin ‘contact’ zal krijgen met dien meneer. Het kan zijn dat hij talent heeft, maar het soort staat me tegen: Hollandsche sous-Dostojevsky's trekken me al even weinig als Duitsche. - Gr.'s antwoord staat nu ook in D.G.W.1741
De Gids zal je verhaal wel houden.
Menno's roman1742 vind ik ook zeer goed. Een eerste roman, maar eig. van a tot z van het ‘goede soort’ (laatste criterium!) - al zijn de eerste hfdstn. dan wat langzamer.
Donker is een beste kerel, maar heeft opgehouden mij als mensch te interesseeren - als niet behoorende tot het ‘goede soort’. Hij is de aangewezen man om eens redacteur van De Stem te zijn; ça me suffit.
Wat een raar stukje van Engelman over Coster in de laatste V.B.1743 Gedachtegang aldus: ‘àls men zich de noodige moeite wil geven om te analyseeren waaròm Coster een klier is, dan vindt men zijn geschriften eig. heel goed, want zonder de klierachtigheid ervan zijn ze dat toch zeker’. Jammer voor de menschen die altijd door de klierachtigheid zullen worden weggestonken. Ik heb het Schetsboek gelezen; het is pover! Ik snap werkelijk niet dat jullie zoo'n vent niet integraal verwerpen en nog allerlei heerlijks vinden in zijn ‘schrijfkunst.’ Vic is dan categorischer, die vindt hem als ik een zielig stuk stront en een idealisterige slapzwans, de beschermheilige van het treurigste soort ‘intellectueelen’ wat je je in Holland denken kan. Maar coquetteer maar op; zóó erg is niets, dus ook dit niet. Ik zal hem uitkotsen tot in mijn laatste snik.
Als je niet in Den H. kunt komen, zend St. Just en Godius dan naar Gistoux (Ch. de G., Chaumont-G., België). Maar probeer wèl te komen; ik kan onmogelijk nog naar Utrecht. - Hart. gr., ook aan Rien, van je
E.