E. du Perron
aan
H. Marsman

Brussel, 17 februari 1931

Brussel, Dinsdag.

Geachte Heer Marsman,

Dank voor uw brief. Ik kom déze Zaterdag = 21 Febr. in Rotterdam, ben daar wschl. ook nog den volgenden Zondag (22 Febr.), ga dan voor 2 of 3 dagen naar Den Haag. In Maart kom ik dan niet meer. Zou u misschien Zondag in Rotterdam kunnen komen? Ik logeer of bij Ter Braak: Beukelsdijk 143 b, of bij Bouws: Witte de Withstraat 13. Het zou wel aardig zijn om Zondag in Rotterdam wat rond te loopen of bijeen te zitten, al of niet over de poésie pure discussieerend. - Maar in Den Haag is ook best.1568

Nu toch eenige zinnen in antwoord op de uwe.

Iedere polemiek over geestelijke zaken van dit karakter is tenslotte onvruchtbaar - tenzij een van de partijen duidelijk inferieur is en dus door den ander onder den voet wordt geloopen. Anders schrijft men toch altijd voor ‘eensdenkenden’. Maar ik heb toch niet het gevoel dat wij ‘langs elkaar hebben heengepraat’. Uw formuleeringen van het creatief beginsel aanvaard ik immers; alleen uw toepassing ervan op een bepaald soort poëzie, die u nu lyriek noemt, verwerp ik. Om een drastisch voorbeeld te geven: is Speenhoff geen ‘dichter’? Een geslaagd stuk van Sp. zou voor u dus niet ‘creatief’ zijn, wel ‘expressief, als ik mij niet vergis. Dàt nu vind ik zuiver willekeurig. Als het goèd is, is het een ‘creatie’, daarmee uit. Eigenlijk zou ons meeningsverschil terug te brengen zijn tot de kwestie: welke gedichten vinden u en ik goed. (Ja, zoo simpel wordt het!) Het woord ‘creatief’ is verkeerd toegepast en volkomen uitgebuit door de epigonen. Iedere andere term was goed geweest, zelfs ‘lyrisch’. Ik zou dan hoogstens kunnen antwoorden dat ik ook niet-lyrische poëzie prachtig kan vinden. Er is ook een groot aesthetisch element in uw waardebepalingen, zelfs voor proza. Maar hierover mondeling meer.

Dus: die ‘katharsis in den ontvankelijken lezer’ - accoord! Maar wie is de lezer, wat erkent hij als ‘tot kunst getransformeerd’? Hier komt de persoonlijke smaak in het spel, die door het woord ‘creatief’ een onpersoonlijk en definitief karakter moet krijgen - en we zijn terug op stelling zooveel van Ter Braak over de inleiding van Binnendijk.

Ik ben niet aan cahier 3, maar aan deel III bezig, d.w.z. in het begin van cahier 9. Ik zal het stuk over u en mij naar Holland meenemen, en nog wat andere misschien ook (over Trotsky - of nr aanleiding van Trotsky, een stuk1569 waar ik werkelijk nogal trotsch op ben, en dat misschien 3× meer mijzelf is dan het debat over epigonisme en creativiteit).

Die ‘lui met vingers’1570 moèst uw werk meer waardeeren dan dat van Slauerhoff, uw werk is èn meer aesthetisch (ondanks alle vurigheid) èn meer lyrisch zelfs (lyrisch zooals P.v.O. het opvatte; wiens titel Gebruiksaanwijzing der Lyriek op een spotternijtje van mij sloeg, n.l. in Windstilte:

 
‘Eens komt Ostaijen dit te weten,
 
mijn verzenmaken maakt hem ziek;
 
zend mij lankmoedig een komplete
 
gebruiksaanwijzing der lyriek.)1571

Ik heb trouwens verscheidene malen dgl. menschen ontmoet, en bedoelde ‘lui’ is niet geheel ‘ontheven aan de werkelijkheid’, d.w.z. hij had een model; en nièt (zooals van Wessem veronderstelde) Binnendijk!

Wat mij het meeste hindert in uw verhaal A.M.B. is de invloed van De Afspraak. Het is gek dat Jany's proza zoo'n invloed op u heeft gehad; uw eerste stukken uit De Anatomische Les, uw verhaal Penthesileia en nog een paar andere fragmenten in De Vijf Vingers hebben onmiskenbaar die Holstiaansche stem en golving - ièts korter misschien. In A.-M.B. is het de plechtige evocatie van de kamer, voordat de eigenlijke gebeurtenis begint.

Die Freudiaansche terminologie op Stendhal is voor mij afgrijselijk - (en niet alleen op Stendhal). Gelooft u niet dat ieder kunstenaar, bij uitstek een gevoelswezen, van die complexen heeft? Alleen bronzen kopietjes van Napoleon, als Mussolini, hebben die misschien niet. De kwestie is alleen dat de eene ze blootlegt en dat de andere met een verheven smoel paradeert. Tolstoï, Dostojevski, ieder groot artiest zat natuurlijk vòl met van die minderwaardigheids-gevoelens; de hoofdzaak is dat hij ze overwint. Laat ons deze hobby overlaten aan menschen als Defresne, die met rimpels op hun gezicht loopen door Kring en Américain, alsof ze àlle naïeve broeders die het met hun vrouwen niet vinden kunnen door Freudiaansche formules moesten sterken en genezen. Een wèrkelijk ‘minderwaardig’ mensch - ook in Freudiaanschen zin - had misschien Brulard kunnen schrijven, maar Brulard met een ‘kegel’, zooals de Duitsche auteurs, - maar niet eens het eerste kwart van een Rouge et Noir en geen 10 blzn. van de Chroniques Italiennes.

Mijn roman is voorloopig geheel weggestopt. Ik verkies af te wachten tot ik zwaarder ga van.... drang en levenskennis. Ik geef mezelf gerust nog 4 jaar als het moet. Uw karakteristiek van mij als ‘moeizaam woekerend met mijn talent’ was werkelijk zoozeer ernaast als ik zelf maar eenigszins constateeren kan. Ik keer met koppigheid tot sommige dingen terug (dat is waar: o.a. tot Een Voorbereiding), maar ik werk altijd snel en spontaan en ik weet nu dat mijn beste stukken (Gebed, Drama van H.a.Z.) op diè manier ontstaan. Het Gesprek over Sl. werd in 2 dagen geschreven, omdat er een bezoek tusschen kwam, anders was het op één dag afgepoeierd. Als ik voel dat ik zoeken moet, wachten, arrangeeren, is het eigenlijk al mis. Mijn z.g. ‘roman’ - die in werkelijkheid niets is dan het (desnoods afzonderlijke) eerste deel van een roman, werd in één trek geschreven; toen kwam er een dead stop, en die is er nòg. Ziedaar de verklaring.

O ja, ik stuurde Van Wessem 2 stukken: het eene een vertaling van een Fransche chanson-de-geste,1572 die ik prachtig vond; het andere 6 regels in antwoord op een werkelijk ploertig stukje over mijn Slauartikel in Opw. Wegen; U zou mij zeer verplichten met vooràl het laatste op te nemen. Van W. kreeg ook een afschrift van het christelijke stukje zelf.

Mijn enquête over de journalistiek van mijn cahiers is er natuurlijk uit! Dank voor uw advies inzake de ‘contra-enquête’, maar wat een vervelend woord. Zou ‘tegenonderzoek’ niet te màken zijn, zou niemand het begrijpen? Van de door u opgegeven titels voel ik het meest voor Gemengd Zuur; achter Vorm moet je alweer teveel zoeken, de rest is te weinig Hollandsch. Ik zal Kort Geding bespreken, maar wil u eerst mijn cahier-stuk over u vertoonen. Tot ziens dus? Beste gr. van uw

EduP.

P.S. - Wat een rare manieren bij de Nieuwe Eeuw, op welke complexen duidt nu zoo'n behoefte tot wegmoffelen van copy, vraag ik u. - Veel dank voor de photo!

1573Ik heb niet gezegd: ‘zich uitdrukken zij het in dichterlijke vorm’ - tenminste, ik hoop van niet! Het moet zijn: ‘zich uitdrukken, als dichter; of: met dichterlijke middelen’. U voelt het verschil!

1568Voor Utrecht zouden we nader moeten afspreken - d.w.z. daarvoor zou ik eerst in Holland moeten zijn, om te weten hoe ik over mijn tijd kan beschikken.
1569Verwerkt in ‘Flirt met de revolutie’, in De smalle mens, p. 80-97 (Vw 2, p. 482-500).
1570DP's gesprekspartner in ‘Gesprek over Slauerhoff’. Zie Vw 2, p. 240 voor diens gewraakte waardering voor Marsman.
1571Zie Vw 1, p. 35.
1572‘Van de drie ridders en het hemd’.
1573Geschreven op de achterzijde van de envelop.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie