E. du Perron
aan
W.A. Kramers

Brussel, 20 oktober 1930

Brussel, Maandagavond.

Beste Wynand,

Dank voor je brief. Wil je zoo goed zijn het stuk over Slau te zenden aan E. Bouws, Witte de Withstraat 13, Rotterdam? Ook daarvoor dank.

Ik geef je eigenlijk groot gelijk dat je het stuk niet neemt. Tactisch zou het wschl. een verkeerde zet zijn - zelfs voor Slau; en als je nu tòch weer een art. over zijn Chineesche productie krijgt....

Van Jany kreeg ik een zeer ontevreden schrijven over mijn stuk. Hij vreest dat ik op deze manier een Barbarossa1313 in de literatuur word. Tant pis voor mij - of voor hem.

Desnoods zet ik het ding tòch in de Cahiers (deel 2) en - poor boy, als je het zoo beroerd vindt! - toch in Kollewijnsch. De Vriesch-en-Theewinkelsch is ook zoo mooi niet; alleen is men eraan gewend. Maar enfin, laat ons het dààrover niet hebben. Ik kijk nu uit waar ik mijn dialoog nu wèl kan publiceeren; het kan misschien wel in Vl. Arbeid verschijnen, maar wie in Holland leest dat blad? Beter misschien het ding dan maar heelemaal in de Cahiers te houden?

Enfin, ik begrijp je volkomen, maar zit nu erg met het vrachie. - Weet je wat ik anders héérlijk zou vinden? Als, naar aanleiding van dit stuk, een groote polemiek tegen verschillende menschen kon worden uitgelokt. Tegen Jany in de eerste plaats, tegen Donker, tegen Van Eyck zelfs. Ik voel mij popelen van strijdlust; ik heb zoo'n idee (verkeerd misschien, maar in ieder geval is dat het vereischte voor een polemist) dat ik iedereen (op mijn gebied altijd) aan kan. Een brief als dien van Jany maakt mij niet boos, maar verkwikt mij en maakt mij strijdlustig: overal zie ik openingen, fouten, misslagen - en, om in deze bokstermen te blijven, ik zou een regen van hooks, swings, half-swings en uppercuts willen uitdeelen - nu eens niet aan den mijnheer-met-hoornen-bril van het ‘Gesprek’, maar aan echte tegenstanders van het IJle-Hooge-en-Verhevenheids-genre. Al dat gezwam met een pepermunt in den mond over Poë-ë-ë-zie maakt mij katterig. En mijn mijnheer-met-hoornen-bril schijnt geen portuur te zijn.... Ik zou over een blad willen beschikken waarin ik op mijn manier over al deze grooooote zaken zou kunnen spreken - maar dan bedenk ik opeens weer dat het eigenlijk ook weer de moeite niet waard is. Men begrijpt elkaar tòch niet, dat is het erge.

Voor De Gids zal Binnendijk het wel veel ‘netter’ doen, daar twijfel ik niet aan; en als die schoolmeestersbezadigdheid Jany beter bevredigt, mij goed.

Weet je met wie ik ook graag een strijd to the finish zou hebben? Met den onoverwinnelijken Matthijs Vermeulen, en met den monumentalen Dirk Coster. Ik ben de kwajongen - soit - en zij zijn de monumenten. Maar het is voor sommige kwajongens een zaligheid om lang en precies tegen een monument op te pissen. Het monument voelt er zoovéél niet van. En tòch.....

Ik ga dit boven mijn Cahiers zetten; uit een briefsje van Léautaud: ‘Vous devez être de mon avis: écrire ce qu'on pense, cela seul compte. Sans cela, on ne voit pas où est le plaisir’.

Tot nahadir. Met beste groeten, steeds je

E

P.S. - Ach, en dan weer op andere momenten denk ik: Laat de heeleboel waaien. Al dit geredekavel over allerlei min-of-meer denkbeeldige ‘groot’-heden is niet één goede dreutelpartij waard.

1313Pseudoniem van P.H. Schroder, hoofdredacteur van De telegraaf.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie