E. du Perron
aan
G. Burssens

Brussel, 11 maart 1929

11.3.29.

Beste Burssens,

Dank voor je brief, met de beschrijving v.h. graf en voor Avontuur 1. Je bent een bovenste beste, waar men op rekenen kan! Ik ben je van mijn kant een antwoord schuldig op de vraag: wat te doen met die kritieken over Bruning en Kuyle. Ik zou zeggen: ze moeten er in! Het standpunt van P.v.O. tegenover jong-katholieke poëzie is iets, wat later van grote waarde zal kunnen blijken. Hoè zijn die kritieken? uitgebreid? goed? In dat geval niet weglaten, voor al de kuitenbrouwers niet van Billendam. Als Debock zich zo laat ringeloren door de mannetjes van De Gemeenschap, had hij zich niet met de uitgave van P.v.O.'s werken moeten belasten. Die mannetjes zijn - zoals ik al zei - bizonder happig op het kastreren van doden; laat ze van P.v.O. afblijven! Ik voor mij protesteer dus in ieder geval, en met klem. Wordt het boek anders uitgegeven dan mèt die kritieken, dan zal ik er een artikel over schrijven.558 De hand van je

EdP.

Stuur mij eventueel die 2 kritieken op, en vraag wàt die kuitenbrouwer ertegen heeft.

Origineel: Letterenhuis, Antwerpen

558Het artikel over ‘Henri Bruning en Albert Kuyle’ (ps. van L.M.A. Kuitenbrouwer) werd toch opgenomen in het eerste deel van Krities proza (1929).
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie