4224 (2268a). Aan L. Guilloux: Parijs, 29 oktober 1934

Parijs, maandag.

Goede vriend,

Greshoff is opgetogen over Palante. Ik zal zijn artikel wel eens voor je vertalen, weliswaar een beetje in het reclame-genre, maar het is niet gek, als je ziet wat die sukkel van een Premsela eerder over la Maison du Peuple schreef. We wachten allemaal met ongeduld op Cripure, die je - en dat weet ik zeker, vooral nu ik erover nadenk -, eenvoudig niet kunt verknoeien. Toen je het erover had was ik er minder zeker van dan naderhand, maar dat is een goed teken, want vaak kan je het beste vertrouwen op je indrukken achteraf. Wat mij betreft, ik wacht het resultaat rustig af, het is jouw boek, zoals Malraux zegt, en als je eens ophoudt in de eerste plaats proletarische eenvoud na te streven, zoals in Dossier C., dan zijn je kwaliteiten als schrijver te goed om een zo aangrijpend verhaal als dat van ‘Cripure’ te kunnen verknoeien - en dat je zo voortreffelijk kent. Dan zijn er nog die andere delen... Maar al zou je alleen maar het ‘Cripure’-deel lukken, dan zou dat alleen al onvergetelijk kunnen zijn.

Wat mij betreft, een hoop dingen heeft me behoorlijk dwars gezeten; ik ben pas weer een paar dagen aan het werk. Eerst had ik nog de vertaling van la Condition Humaine, waarvoor ik 4 maanden nodig heb gehad en die niet niks is. Maar het heeft geen enkele zin met jou over Hollandse boekjes te praten. Ik heb trouwens andere plannen; met ingang van 13 november ga ik hier een cursus Perzisch volgen, in de hoop dat ik de komende 2 jaar iets in Perzië kan vinden. Bij onze volgende ontmoeting spreken we elkaar nader. Maar waar? Waarschijnlijk in Parijs. Ik zou je graag weer eens willen

[p. 291]
zien in Saint-Brieuc, maar dat is bijna onmogelijk wegens de reis, het werk en het geld. Ook uit dat oogpunt heeft de dood van Beps vader ons het een en ander aan complicaties* bezorgd.

Onze Italiaanse vriend heb ik gezegd zich tot Grasset te wenden, en dat zal hij wel doen. Anders kan ik hem nog altijd mijn exemplaren lenen - maar hij wil ze liever zelf hebben.

Bep hield veel van haar vader, maar ze houdt zich zeer goed. Voor haar is Holland nu helemaal verleden tijd; des te beter misschien, omdat we immers onze blik moeten richten op zoveel dingen van nu.

Hoe gaat het met Renée? En Yvonne? We vergeten jullie bepaald niet, al schrijven we maar sporadisch epistels. Vroeger geloofde ik zeer in brieven; nu denk ik dat het eens te meer een soort van leugen is. Maar wat waar is, breng je ook over.

Tot ziens, en geloof in onze zeer oprechte vriendschap.

Jullie EduP.

Bep droomt vaak van Le Roselier en van de Bretonse zee daar.

*Van voorbijgaande aard overigens.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie