2504. Aan H. Marsman: Parijs, 2 mei 1935

Parijs, Donderdagmiddag 5 uur.

(2 mei '35)

Beste Henny,

Nadat onze rotcorrespondentie net een beetje beter begon te worden, kreeg ik van Slau opeens een zoo onaangename brief, dat ik er nu nog ziedend van ben. Hij is halfgaar en ik heb ongelijk dat ik hem au sérieux neem - ik had hem gewoon een onzinbrief tot besluit moeten sturen, zooals Jany destijds - maar de historie heeft nu haar ‘eigen logica’ gekregen. Ik begrijp zelf soms niet vanwaar plotseling dit felle doordrijven tusschen ons: is het onze heele diepere ik die tegen den ander in opstand komt met alle gerefouleerde grieven? is het mijn steeds meer streven naar bewustheid dat zich rot ergert aan zijn versluierdheid, en natuurlijk andersom? Het gekke is: au fond houd ik tòch medelijden en sympathie voor hem, maar slag op slag maakt zijn baloorig geleuter mij wild. In iedere brief had hij het over mijn ‘valsche voorstellingen’, hij die alles (bewust of onbewust) verdraait alsof het vanzelf sprak. En op niets van wat ik hem tegenwerp, antwoordt hij; bij gebrek aan argumenten komt hij met nieuwe grieven, op een toontje alsof hij alleen de eindeloos gekwetste was! - Na de laatste rotbrief, die ik aan Jany teruggestuurd heb (want verdomd, Slau vertrouw ik niet meer!) heb ik èn Jany èn hem geschreven dat er nog maar één ding op was om iets van vriendschap te behouden: dat ik naar Bergen kwam om deze heele misère te bepraten. Met Slau, maar waar Jany bij is. Het idee dat ik nu ook naar jou kon gaan, heeft natuurlijk ook flink meegewerkt. Bep is van plan om dan zoolang ik weg ben een duitsche émi-

[p. 315]

grée of zoo in huis te nemen, ook om haar 's nachts te helpen met het kind (dat deze heele brief brieschend accompagneert!) - Dat zou wel een oplossing zijn.

Ik heb Slau en Jany beiden per expres geschreven,676 één post na den brief die naar jou ging. Ik heb gevraagd mij telegrafisch te antwoorden. Tot nu toe geen bericht. Ik heb nu groote lust om van mijn kant te telegrafeeren dat het goed is en dat Slau verrekken kan. - Maar er zijn nog 2 bestellingen vóór vanavond; ik zal daarop dus wachten vóór ik ook dit schrijven verzend. Misschien kan ik je dan meteen opgeven wanneer ik kom.

Als ik ga - morgen of overmorgen dan, uiterlijk - reis ik meteen door naar Bergen, als dat nog kan (misschien moet ik toch één avond in Amsterdam overblijven?); ik hoop daar dan zoo kort mogelijk te blijven: die corvée afdoen en dan misschien nog ééns met Jany alleen zijn, - daarna naar Utrecht te gaan voor het aangenamer deel!

Als ik niet ga - doordat Slau te beroerd is voor het gesprek, of omdat zijn antwoord doorslaggevend blijkt te zijn - dan blijft het beter dat ik nu toch maar meteen die vacantie neem. Deze brieven-rotzooi heeft me hier flink ‘losgewoeld’ natuurlijk; en tot vervolmaking van de vreugde kreeg ik gisteravond een brief van Simone (van wie ik niets hoorde sinds de geboorte van Alain en die me daarover ook nu met geen woord schrijft) of ik geld wilde sturen, want dat de 10.000 frs. die ik haar gaf op zijn, dat ze 3 bezwijmingen heeft in de week, enz. Hoe dit ‘geregeld’ moet worden, weet ik eenvoudig niet, maar met het oog op Gille moet ik in ieder geval eerstdaags ook nog naar Brussel - óók om te ‘praten’! Je zult er hierna wel overtuigd van zijn dat de vele dingen die wij elkaar te vertellen hebben bepaald het dessert moeten worden van het maal. Laat ons dus afspreken dat, als ik niet verder dan Brussel ga, jij mij daar ontmoet, en dat we van daar dan doorgaan naar Esch, of naar Malmédy, of waar je maar wilt. Geld heb ik dan wel bij me, zoodat ik je ook hiermee helpen kan.

Je brief heeft me veel goed gedaan, door die andere missives heen, zoodat ik nu het gevoel heb dat dit de oplossing is, en dat een breuk met Slau zonder naar Holland gaan haast gewenscht wordt!

Toch zou Utrecht goed geweest zijn voor één ding: ik had Debrot wel willen zien, en ook Engelman, en ‘onder ons’ eens ernstig willen bepraten (nòg een praat-séance!) of er niet iets serieus' tegen die

[p. 316]

ongehoorde schoften van de Nwe Gemeenschap te beginnen valt. Menno stuurde me het laatste nummer, waarin een ongehoord ploertig stukje over een fragment van Ducroo677 (wat zullen ze nog aan laagheid overhebben voor het boek zelf? - maar het is waar: ze zijn onuitputtelijk in dit artikel), dat overigens precies is wat ik uit deze hoek, en aanverwante gaten, verwacht had. Maar daar gaat het voor mij niet om; de kwestie is dat ik dit blad anders nooit zie en nu opeens weer overvallen ben door een zóó straffe secreetlucht. Inderdaad, Van Duinkerken is hiernaast een heer en een licht. En jij wou zooiets onnoemlijks als die Kuyle werkelijk nog om een bijdrage vragen? Alle opvattingen van ‘hoog’-doen hinderen me toch, omdat er een manier moet zijn om deze plee-vol laffe vlegels afdoend te tuchtigen: ik weet wel dat doodzwijgen niet zoo slecht is, maar kan mij toch niet neerleggen bij de straffeloosheid waarmee in dit blaadje iedereen bevuild kan worden (Menno vertelde me ook van die ontboezeming over ‘dichteressen, die zonder daarom katholiek te worden, aan de katholieke borst van Engelman hadden gelegen’).678 Er staan anders een paar onthullende bekentenissen (sans le vouloir) in dit nummer, die ik je nog zal laten zien, in België of in Holland.

Als je dit Kuitenbrouwers-rapalje in Utrecht ontmoet - wat doe je dan? Groetje ze, volsta je met niet te groeten, of geef je ze schoppen? - Als deze rotzooi niet allemaal tegelijk was losgekomen in de laatste 3 dagen, zou ik nu wschl. tot meer humor in staat zijn. Maar zelfs praten van 3 dagen is optimistisch: mijn heele leven schijnt humorloos geworden - eerst door die 7 jaar Gistoux, die me natuurlijk toch niet in de koude kleeren zijn gaan zitten, en daarna, toen ik eigenlijk nauwelijks met Bep was, de nieuwe misère van die erfenis. Ik proef sinds ± 9 jaar (eigenlijk sinds de ziekte van mijn vader) een bepaalde rotsmaak van het leven, zooals jij of Jany die zeker niet kent, althans niet zoo ononderbroken. ‘Erotische smarten’ zijn een heel superieure kwelling hiernaast, werkelijk. Ook vanuit dit standpunt wil ik Ducroo graag met je bekijken! Misschien zijn de eerste exemplaren uit terwijl wij samen ‘vacantie nemen’.

[p. 317]

Ik wil vooral van je weten wat je er, na complete lezing, beroerd in vindt: zoowel stylistisch als qua ‘inhoud’.

Maar ik zal toch een beetje aan Fermina moeten werken. Gedurende dit wachten op antwoord uit Bergen heb ik daar weer niets aan kunnen doen, en het was tòch al zoo'n ‘taak’ voor me! Ik wou dat ik het aan iemand kon overdoen voor de 2e helft, die dus nog fl. 75. opbrengt; maar het zou niet aardig zijn èn tegenover Larbaud (verbeeld ik mij) èn tegenover Stols. - Als ik je schrijf van mijn moeheid is dat volkomen waar, maar het is niet voortdurend zoo; ik slaap allerberoerdst en heb physiek en moreel geweldige inzinkingen, maar daartegenover voel ik me op andere momenten nog wat je noemt ‘ontembaar’, met een stevige kern in me van verbetenheid en, als reactie op de slappe momenten, opeens geladen met een soort ‘electriciteit’ die mij de illuzie geeft dat ik de-sterke-man-van-de kermis onder de voet zou kunnen loopen! Ik hoop dat het toch niet de razernij is die gekken zoo sterk maakt...

Gelukkig dat de ‘jonge moeder’ en het kind goed zijn - al gaat alles tegenwoordig per uurwerk en weegschaal, wat een heeleboel schijnrampen in het leven roept, en waarbij ik dan ook een soort troostende handigheid moet simuleeren. Maar als ik de aangename aard van Slauerhoff had, zou ik me nu furieus met Bep moeten brouilleeren, omdat zij - hoe onaangenaam ze 't zelf ook vindt - ¾ van haar tijd gewoon niet meer aan mij geven kan. Er is één ding dat enorm daarmee verzoent: de absolute hulpeloosheid van zoo'n krijschend klein beestje.

Malraux komt Zaterdag a.s. pas terug: naar die boeken voor je heb ik dus nog niet kunnen vragen. Maar lees Chateaubriand, dat je nu wel zult hebben gekregen. Hierdoor een heel stuk met hem verzoend, las ik Atala over, maar God-God, wàt een flauwekul van leugens verguld-op-snee als prijs voor catechisanten! Als je nagaat dat dit zijn meest bewonderde en populaire boek was, dan zie je dat de menschelijke domheid zich toch nooit heeft verloochend. Mutatis mutandis was dit het Harten en Brood van dien grooten romanticus! René, dat ik daarna las, is ook nog flink beroerd, maar wordt toch in den goeden zin ‘heilig’ bij Atala vergeleken. - De Mémoires zijn verreweg wat hij het beste kon, van ons uit bekeken.

Je vragen over dien bundel van ons zal ik nu maar meteen beantwoorden (altijd: al wachtend op de post). Genezing door Aspirine heeft m.i. goede stukken, maar is als geheel toch niet goed, en zeker niet een representatief verhaal voor Walschap. Vraag hem dus of hij je

[p. 318]

zijn bundel Volk niet wil sturen, en of wij daaruit niet iets mogen hebben, als wij dat beter vinden dan de Aspirine.

Over Bordewijk praten we wel. Maar als we hem nemen, dan ook Van Genderen Stort en Jany, zou ik zeggen: die Bordewijk is 50! (Misschien geeft dit dan wel de noodige uitbreiding aan het boekwerk.) Roelants kunnen we in Brussel persoonlijk aanporren. Brulez zal zeker grààg wat geven. Zijn adres is: Joe Englishpark, Sint-Michiel(?) Brugge. Het komt wel terecht, denk ik. De Pillecijn heeft één verhaal geschreven, nogal lang en apart verschenen, dus wschl. evenals Debrot ‘onneembaar’, dat Monsieur Hawarden heet.* Het is een would-be fijnzinnig gedaas, geïnspireerd op zooiets als Garbo-in-een-heerenpak, iets zéér kapperachtigs dat in Holland alweer voor iedereen wonderbaarlijk mooi is. Zielens ken ik niet; d.w.z. ik las weleens fragmenten van hem: het leek mij het heerschende gedaas in gewapend beton-stijl. Bovendien waren het geen verhalen, maar romans. Maar hij is een erge ‘coming-man’ in Vlaanderen en misschien heeft hij wel verhalen die op dat gebied Last en Dekker naar de kroon streven; je kunt hem altijd vragen. - De eenige van wien het mij spijt, tot dusver, dat wij zijn ‘representatief’ verhaal niet krijgen, is Debrot.

Je merkt dat ik zelfs in mijn kwellingen deze taak consciëntieus blijf vervullen. Heb je Ika Loch al? Denk je toch nog iets van Helman te kunnen nemen?

Het Open Einde van Ducroo (een ‘brief aan Wijdenes’) heeft me erg veel moeite gekost en werd 3 × door me bijgewerkt. Ik dacht eerst dat het slecht zou blijven, maar eergisteren zond ik eindelijk de laatste proef (van het laatste vel) terug en bij de definitieve tekst had zoowel Bep als ik het gevoel dat het werkelijk goed geworden was. Ik heb het daarop Pia voorvertaald, die mij zei dat hij het uitstekend vond, en dat hij heelemaal het gevoel had, zonder de rest te kennen (op een paar stukjes na), dat alles hierop uitliep. Dat zou dus ook technisch goed zijn; en het is wèrkelijk een ‘open einde’! Maar volgens Pia is mijn vrees om toch bourgeois te zijn, ongegrond: de bourgeois kan dit alleen afschuwelijk vinden, zei hij, en ofschoon er nergens sprake was van ‘vrijheid’, leek hem mijn standpunt volmaakt anarchistisch. - Hij is verre van idioot, dus hiermee kan rekening worden gehouden.

[p. 319]

Eén ding is zeker: dat ik daarin absoluut mijn tegenwoordig standpunt in bepaald heb, voor mijn gevoel. Ik kan mij vergist hebben, maar wat ik weet en denk, staat nu wel hierin: directer, completer, persoonlijker, lijkt mij, dan in De Smalle Mensch. Maar het ongeluk is natuurlijk dat deze heer Ducroo, gedegenereerd enz. als hij al is, nu ook nog met zijn uiteenzetting aankomt nà De Smalle Mensch.

Neem, als we elkaar in Brussel ontmoeten, vooral alles wat je ‘klaar’ hebt van Vreede680 mee. Voel je er niets voor om Vera en Angèle samen uit te geven. - als eerste stappen van je verhalend proza, en vóór Vreede dus - beide in de verkorte lezing, en met een voorwoord? Daarin kan je nog een paar rake dingen zetten over je ‘werkmethode’. Want je kunt praten wat je wilt, maar èn Vera èn Angèle behooren tot een andere klasse van ‘literatuur’ dan de heele z.g. geslaagde schrifturen van Kuyle en Den Doolaard. Je noemt het boek dan: ‘De Dood van Angèle Degroux, voorafgegaan door: Vera, een lyrisch verhaal’. Ik schrijf je dit niet om je alweer met Vera te plagen, maar omdat je me laatst zelf schreef dat je half spijt had het toch niet aan Querido te hebben gegeven. Bij een eventueele herdruk van Angèle zou je hem deze combinatie kunnen voorstellen. Literair verantwoord je dan ook dat je ze allebeide nog als ‘proeven van verhalend proza’ ziet; terwijl je Vera op deze manier dan nog een beetje ‘wegmoffelt’ ook.

Querido schreef me dat bij vooraanbieding 950 exx. Ducroo zijn verkocht en vond dat ‘niet slecht’. Ik vind het èn verheugend èn ontstellend. Wat moeten 950 lezers - en nog wel Hollanders - met dit boek van mij? Stel je voor dat ik 950 menschen bij elkaar had getrommeld om ze al deze verhalen te doen! Of (als deze vergelijking onjuist is), dat ik al deze ‘bekentenissen’ in een kamer had opgezegd, met 950 gaten in de muren en een oor achter elk gat! Ons vak is het meest absurde dat er bestaat, dat is toch boven elke discussie verheven. Alleen de auteur die in een boek wenscht te leeraren geeft een schijn van logica aan zijn absurdheid.

 

's Avonds.

Er is niets gekomen, en ik breng dit nu maar naar de post. Laat ons zóó afspreken: als ik morgen of overmorgen naar Holland ga, doe ik in Amsterdam of Bergen een briefkaart voor je in de bus dat ik er ben; uiterlijk 2 dagen later zie je me dan in Utrecht. - Anders

[p. 320]

schrijf ik morgen of overmorgen (dan toch zeker?) wanneer we elkaar in Brussel kunnen treffen. Bep zegt dat ze in dat geval liever heeft dat ik nog even hier blijf tot ze die émigrée of zoo heeft; het waarschijnlijkste lijkt me dan dat ik volgende week Woensdag of Donderdag vertrek (dus 8 of 9 Mei). Kan Debrot dan misschien met je mee tot Brussel? Hierover schrijven we dan nader, al was het per briefkaart.

Ook het schrijven van dezen brief heeft me goed gedaan, vooral de 2e helft. Maar ik blijf rekenen op een brief van Slauerhoff! Ruzie met vrienden is iets wat mij bijna nooit overkomt, maar als het gebeurt kan ik er ook erg slecht tegen. Veel hartelijks, ook voor Rien, van je

E.

676Geen van beide brieven is teruggevonden.
677N.a.v. ‘Bezoek van Wijdenes’ (zie 2410 n 1) fulmineerde H. Kuitenbrouwer in ‘Eerloze eerlijkheid’ in de rubriek ‘Hagel’ in De nieuwe gemeenschap 2 (1935) 3/4 (maart/april), p. 187-188 tegen DP's ‘geestelijke melaatsheid’ en zijn ‘vergiftigde en giftige geest.’
678Mogelijk is bedoeld Jan Derks, ‘Gewonde harten’ in ‘Hagel’ in De nieuwe gemeenschap 2 (1935) 3/4 (maart/april), p. 183-186.
*Het heeft in Forum gestaan.679
679Jrg. 3 (1934) 6 (juni), p. 493-507.
680Zie 2412 n 2.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie