2484. Aan A.C. Willink: Parijs, 21 april 1935
Parijs, Zondag.
Beste Carel en Wilma,
Dank voor Goethe! Bep is weer thuis, maar het is nog een heele toer om de juiste draai te vinden met het wurm. Toch gaat alles wel goed. Jullie blauwe geschenk is het pronkstuk van de collectie kleertjes en door Bep's tante erg bewonderd. Verder was (om bij de aangename berichten te blijven) Sofka Nossowitsj650 over jullie uit; ze vond jullie allebei zóó sympathiek, enz.; we hebben in de taxi over niets anders gepraat. Het is anders wel jammer dat de geboorte van het Alijntje ons zoo m beslag heeft genomen en dat ik tegenwoordig zoo moet combineeren om, zelfs voor het uitgaan, ‘ieder het zijne’ te geven; want anders (in normale omstandigheden, bedoel ik) hadden we elkaar zeker 3× zooveel kunnen zien. (We waren nl. al in het stadium van ‘wroeging’ gekomen tegenover Sofka!)
Toch hebben we nog wel aardige uren gehad samen, vind je niet? En wat een prestatie van Bep, dat eten buiten, 36 uur vóór het groote werk!
Ik ben goddorie nòg niet klaar met de proeven, maar dat komt omdat ik het laatste vel nog geweldig heb bijgewerkt. Nu is toch alles afgedrukt, op dat laatste vel na, dat nog ééns naar me toe moet. Dàn is het afgeloopen!
Hendrik de Vries schreef me uit Groningen het volgende; na eerst
te hebben gezegd dat Vestdijk en ik zoo ‘genadeloos analyseerden’ en ‘van de eerlijkheid zelf een soort gif maakten’: - ‘Van Willink begreep ik in het algemeen weinig; is dat ook zooiets? Ik zie over zijn werk een dorre, legendarische, oud-testamentische somberheid liggen, gelijk in de woorden “als de rups van 't dorrend blad”. Zou dit een “toevallige” eigenschap, bv. een uit studietijd meegenomen museumsfeer, of een bewust, bv. critisch, element zijn?’
Hij schreef het, omdat ik hem gezegd had dat jullie hier waren. Maar ik geloof dat hij je werk bijna uitsluitend van reproducties kent.
Stuur je me die foto nog eens van het portret van Cola Debrot?651
Marsman dringt er hevig op aan, dat ik in Mei naar Holland zal komen, ook om Debrot te ontmoeten; maar hoe graag ik dit ook zou willen, ik vrees dat ik het niet doen kàn. Die vertaling voor Stols weegt erg op me, ik heb lust om dàt af te doen vóór alles, en daarna weer te probeeren perzisch te leeren. En dan dat nieuwe boek,652 en de stukjes die ik dan toch nog schrijven moet om wat te verdienen. Ook heb ik weer naar Indië geschreven, naar mijn oude chef aan de Bibliotheek daar, om werk, eventueel bij hem weer. Op ieder gebied dus onzekerheid, en ik snak naar een vaster bodem. Reisjes naar Holland zijn nu een heel probleem voor me.
Schrijf eens hoe het thuis is: viel ‘Ma’ nogal mee, of was het conflict er meteen weer? Gaan jullie nog weg? Zou je het niet eens in Den Haag probeeren? Andere omgeving, andere ‘klanten’ (eventueel); je hebt daar ook Ter Braak en Vestdijk; en de ‘linke-jongens’-manieren van Amsterdam wat te vergeten kan ook bevredigend zijn!
Hartelijke groeten, ook van Bep,
steeds je E.