2467. Aan S. Vestdijk: Parijs, 11 april 1935
Parijs, 11 April
Beste Simon,
Dank voor je brief. Bep maakt het uitstekend en het wurm ook. Het is nu oranjekleurig en krijgt morgen bacillen te slikken tegen t.b.c. Het lijkt eigenlijk precies op die taschjes en tabakszakken die de Jivaro's van de Amazone maken van gesnelde koppen; de schedel wordt er keurig uitgehaald en wat overblijft krimpt samen tot de
grootte van een vuist. Aangenomen dus dat hij sprekend op mij lijkt - wat allerlei menschen natuurlijk weer zeggen - dan is hij dus wat mijn hoofd-en-smoelehuid zou vertoonen als ze de Jivaro-bewerking op mij toepasten.
‘Ceci dit, passons aux choses sérieuses!’ zooals Malraux-Heverlé zegt.
Wat je van de gesprekken zegt, zal wel waar zijn; terwijl Marsman bv. de herinneringen ‘inventaris-achtig’ en vervelend vond, mijn ‘Neue Sachlichkeit’, enz., en de gesprekken erg ‘interessant’ en boeiend. Voor mij vloeit alles toch samen, omdat deze gesprekken inderdaad DE andere manier zijn geweest om uit het rotgevoel van die erfenishistorie te komen. Voor mij is Ducroo dus:
Gevonden Jane, onmiddellijk gevolgd door:
ROTZOOI ERFENIS
(dit voor een groot deel gevoeld, misschien vooràl, als
mislukking van wat mijn ‘prettig leven’ met Jane had
kunnen zijn - niet v/h ‘geluk’, of alleen op den langen
duur, - vooreerst daar eerder ‘voordeelig’! - hoewel tòch rot...)
a) HERINNERINGEN INDIË
b) GESPREKKEN PARIJS, enz.
(middelen om eruit te komen. Dat de gesprekken, hyper-parijsch
intellectueel, een contrast vormen met de 10 × meer instinctieve
gevoelswereld van de herinneringen is menschelijk juist, maar
tenslotte toch meer ‘artistiek’ van belang, geloof ik. Voor
mij telt alleen de ‘genezing’, het ‘opium’ in dit alles.)
KRONIEK VAN DE ERFENIS
(rotste gedeelten, zoo kort mogelijk afgedaan, en werkelijk
met ongenoegen - als iemand die klaagt, en dan wel verlichting
ervan heeft, maar het toch rot vindt, en het toch weer niet
laten kan. De ‘historische noodzakelijkheid’, de ‘verantwoording’
van deze deelen ook van mijn verhaal, is een truc, op
mijzelf toegepast: ‘Ik wil wel klagen, ik moèt trouwens ook,
maar ik zal het zoo kort mogelijk trachten te doen’...)
POLITIEK
(als het ware de uitbreiding en de voortzetting van de erfenisrotzooi.
Trouwens: die rotzooi is hieruit geboren. Beeld voor
dit alles: overal ‘notarissen’!)
* * *
Als je dus Jane eigenlijk vóór het boek plaatst, dan krijg je: Erfenis - herinneringen + gesprekken als bestrijding ervan - Politiek als uitbreiding ervan (slot).
In de gesprekken wordt het groote onderwerp: liefde en erotiek, langzamerhand verdrongen door de politiek. Niet zonder strijd, en met alle tegenzin, getuige het hfdst. ‘Terug in Parijs’. Maar toch... het motief ‘pesterij door de politiek’ wordt steeds dringender.
Jane is voor mijn gevoel overal - ofschoon zij (dit vind ik wel goed) bijna overal ‘verzwegen’ wordt. De herinneringen, die als opium moeten werken, zijn toch van het begin af bedoeld als een verantwoording voor Jane. In de gesprekken over liefde en erotiek is Jane bijna voortdurend inzet. (Ik heb hier soms mijn ‘diepste overtuigingen’ in geformuleerd, zoodat ik daarom alleen al erg op de gesprekken gesteld ben.) De latere herinneringen; ‘Teresa; Jacht op de Eene’ zijn bijna heelemaal voor Jane geschreven. En tenslotte is zelfs de Politiek het ergst als bedreiging van de liefde, d.w.z. van de mogelijkheden van gelukkig samenleven met Jane, van een zich-wijden-aan-Jane-alleen. (Naieve idylle.)
Wat absoluut juist is, voor mij: is dat ik eigenlijk dacht met hartstocht over de liefde te zullen schrijven, en dat mij dit wèrkelijk niet is gelukt! Hfdst. 2 (‘Alle Wegen’) is daarover nog het meest uitgesproken; in de rest wordt dit element of teruggedrongen, of vermomd, of alleen in een zijvorm behandeld (in de ‘gloed van de discussie’ of zoo).
De herinneringen zijn tenslotte eenvoudig; en zouden ook eentonig zijn, als ze niet door de gesprekken werden afgewisseld. Probeer het maar eens je Ducroo in te denken als een boek van herinneringen alleen (dus werkelijk als Brulard). - De gesprekken zijn, qua techniek, gevarieerder, ofschoon ik heel goed weet wat je met ‘eentonigheid’ hier bedoelt; die is er ook. Misschien is alles te ‘redeneerend’ opgezet, en had ik er meer jus in moeten brengen, via de personages of zoo. En dan is er een obsessie in deze gesprekken: op het punt liefde-erotiek, er is ergens een ‘verborgen vijand’.
* * *
Na dit alles, doen de gesprekken zich aan mij zóó voor:
1. | ‘Avond met Goeraëff’ - later geschreven, en eig. exposé van alles wat volgen gaat, alle onderwerpen worden er al in aangestipt: erfe- |
nis, Indië, liefde, politiek... Ik vind dit hfdst. ‘knap’, maar meer niet; op een paar ‘rake opmerkingen’ na is het voor mij alleen aardig om het croquis van Goeraëff, een van de meest geslaagde ‘schimmen’. | |
2. | ‘Hoofdzakelijk Viala’ - onzuiver als ‘gesprek’, want veel te veel verweven met de ‘kroniek van de erfenis’. Misschien is Viala daarom ook de meest ‘schim’ geblevene! (Refoulement?) |
3. | ‘Bella op de Divan’ - dit is qua materie erg ‘waar’. Lees het vooral over: ik heb er erg aan verbeterd en geloof dat het nu stukken beter is dan toen jij het las. Eigenlijk staat hier het leidmotief van de ‘gesprekken’ in.* |
4. | ‘Gesprek met Heverlé’ - als gesprek misschien het beste. Dat vond jij, meen ik, ook. En iedereen: Greshoff, Marsman, Jan van Nijlen zelfs. |
5. | ‘Bezoek van Wijdenes’ - dit is toch niet slecht? Om allerlei redenen is het mij ‘uit het hart gegrepen’. |
6. | ‘Dubbelportret van Arthur Hille’ - althans de tweede helft (de eerste is een placenta van de indische herinneringen). Of tel je de 2e helft, als te zeer verhalend, toch ook niet tot de ‘gesprekken’? Dan vloeien de genres hier samen... |
7. | ‘Terug in Parijs’ - reprise en verdieping van ‘Bella op de Divan’. Maar ook: strijd met de politiek (die in ‘Wijdenes’, in het korte gesprek met Graaflant, in het eind van ‘Kontakt met de Wet’ telkens weer het hoofd opsteekt.) |
8. | ‘Tanya-Teresa’ - eerste deel, als Goeraëff over Tanya vertelt. Of is dit, als Arthur Hille 2, een ‘verhaal’ en geen ‘gesprek’? Toch is er een groot verschil tusschen dit gesproken verhaal, en wat erop volgt, het geschrevene en ‘herinnerde’ Teresa-stuk. |
9. | De gesprek-flarden met de ouweheer en ouwedame, met Goeraëff en de Heverlés, in de politiek-journalistieke hfdstn. laat ik liever niet tellen. Daar is het met recht saus om de verdere rotzooi te laten slikken. |
* * *
Ik weet niet of je iets hebt aan deze opmerkingen; mijn bedoeling is heelemaal niet je iets ‘voor te duwen’ wat niet een ontdekking van jezelf bevestigt. Want in werkelijkheid begint je kritiek mij natuurlijk pas te ‘treffen’, waar je me dingen openbaart die ik zelf niet ontdekte, en indien van iemand, dan verwacht ik deze ‘treffers’ inderdaad van jou! Spaar ze me niet, ook als je denkt dat ze onaangenaam smaken.
Maar technisch gesproken is de confrontatie Ducroo-Proust toch niets anders dan Brulard-Proust - zonder éénige twijfel, ook al zouden er de grootste verschillen bestaan tusschen Ducroo en Brulard. Uiteraard geloof ik dus dat de verschillen tusschen de 2 laatsten boeiender zullen zijn dan tusschen Ducroo en Proust. (Ik ken Proust heelemaal niet goed, maar Bep beweert dat Ducroo, zelfs in de passages die jij als ‘proustiaansch’ aanstreepte, met Proust niets te maken heeft. Komt de overeenkomst hier niet voort uit het feit dat jij ‘Proust’ zoekt? - zooals ik een tijdlang altijd, als het maar éven ging, Barnabooth wilde terugvinden.) Lees in ieder geval eerst Brulard, ook in dit verband (mogelijke overeenkomst met Proust). Ik voor mij geloof dat er 2 invloeden in Ducroo zijn: Brulard voor de herinneringen - heel sterk - en Barnabooth (tòch nog!), voor de gesprekken. Verder kan ik het bij mijzelf niet nagaan. Tenzij misschien een beetje Malraux, hier en daar, uit ‘besmetting’?
Wat nu het geheel betreft, dat heeft met Stendhal of Larbaud niet veel meer te maken. Wàt lijkt op deze ‘roman’? Misschien de Havelaar toch nog het meest! Je hebt daar ook geromanceerde mémoires, met allerlei bij- en voorwerk en een epiloog (mutatis mutandis is mijn ‘Brief aan Wijdenes’ of ‘Open Einde’611 toch de slottoespraak van Havelaar!) - en je hebt daar vooral de in romantechniek opgedischte gesprekken (over Amy Robsart, enz.!) Ik heb de Havelaar in geen tijden ook maar ingezien, maar dat wil niets zeggen, zooiets kan na 10 jaar nawerken.
Ik geloof dat ik nu werkelijk wel alles over dit boek gezegd heb wat ik ± ‘objectief’ zou kunnen zeggen. Als een latere ‘Ducroolâtre’ deze brief vindt, moet hij er minstens een tientje voor geven, te meer waar hij begint over het andere product dat ongeveer gelijktijdig ter
wereld kwam (al kan ik dat eigenlijk alleen zien als Bep's product, en vooral in de gegeven tegenstelling)!
* * *
Een roman à la Dumas schrijven trekt me voorloopig niet aan; een in brieven over de 18e eeuw evenmin - of het zou iets totaal fantastisch moeten worden, ongeveer Hoffmannesk! Daarentegen zou ik erg graag in de plaats van Marsman dien roman in brieven met je hebben geschreven612 in onze eigen tijd; het idee daarvan was werkelijk heel aardig (al is het voorbeeld van Van de Woestijne-Teirlinck nog wat dicht bij).613 Maar dat nog eens doen, gààt niet. Doe dus met M. wat je kunt!
Waarom komt Mijnheer Visser eerst in '37 uit?!! Je doet me schrikken! Waarom niet in het najaar, als Else Böhler in het voorjaar verschijnt, of andersom?614 Blijven al die gedrukte exx. zoolang op zolder liggen? Wat mij vooral hindert in deze verkeerde administratie is de vervalschte chronologie: Else moest nà Visser verschijnen, al vonden alle Zijlstra's dat ongewenscht!
Graag nog bericht dus over 1, 2, 3, 4, 5. Ik verlang niet alleen naar Barioni en Peter, maar naar de heele bundel.615 (In afwachting mag ik matrozenverhalen besnuffelen van Last, Voor de Mast, buitengewoon verwaterd inderdaad, als ik me niet erg vergis).
Hartelijke groeten van steeds je
E.