2321. Aan A. Roland Holst: Parijs, 1 december 1934
Parijs, 1 December.
Beste Jany,
Ik haast me je nogmaals te schrijven, want onze brieven hebben elkaar gekruist en ik ga overmorgen pas weg. Watje van mijn ‘gal’ zegt is juist en onjuist. Er is in alles wat N. zegt of doet iets wat op mijn ‘gal’ werkt; ik heb een idiosyncrasie voor hem, en hij is voor mij typisch een personage met rotkantjes; kortom, als ik een zuster had van wie ik zooveel zou houden als jij van de jouwe, dan zou hij degene zijn van wien ik het werkelijk onverdragelijk zou vinden als, enz. Maar dit heeft nooit weggenomen dat ik zijn vroegere verzen buitengewoon op prijs stel. De arrogantie van zijn optreden, zou mij niet zóó tegen hem innemen; ik kan veel voelen voor een bepaald soort arrogantie; het is de aanstellerij in de arrogantie die mij ergert; hij is, tot in zijn beste werk toe soms, kakkineus. En deze kakkineusheid is van de rotkantjes bovenbedoeld alleen maar de oppervlakkigste uiting, maar aangezien ik van diepere uitingen goddank ben gevrijwaard... Intusschen zijn onze brieven die elkaar kruisten nu toch een amusante illustratie geworden van onze verschillen, ook tegenover de kunst van Nijhoff, want ook buiten het mysterieuze Awater om, hebben we over en weer dingen als de beste genoemd die precies niét dezelfde waren. De Dwaze Bijen maken me direct opstandig door de aanstellerij van die ‘hoogere honing’, - ik kan dan meteen niet goed meer tegen de rest. Het Jongensportret is voor mij (en ik geloof dat ik hier gelijk heb, ook ‘objectief’) het type van een perfectie voor een petit-maître; bijna een pastiche van hoopen son-
netten van deze ‘parnassiaansche’ gaafheid, zoowel in de italiaansche literatuur, waar het van zulke verzen moet wemelen (en van zulke complimenten tot slot), als in de school Théophile Gautier-Moréas. Ik vind dit dus het type van de perfectie die er niets toe doet. De Hofstee zegt mij weinig, maar ik zal het overlezen om te zien welke diepten het verbergt. De Laatste Sterren (die jij niet noemt) vind ik een kulgedicht; would-be alomvattend, in werkelijkheid slechter en vlakker dan wat ongeveer iedere ‘jong-katholiek’ nu presteeren kan. Maar het mysterie van Awater puzzle't me, na jouw lofrede erover, buitengewoon, want aangezien jij zeker weet wat poëzie is en ik misschien niet, zal ik wel ongelijk hebben. Bep begrijpt er ook niets van. Ik begrijp wel dat het zooiets moet zijn als jij zegt, maar doe je er niet erg veel van jezelf bij, en proef je in het ‘obsedeerende’ hiervan niet vooral De Uitspraak en De Nederlaag? Ik kan mij niet voorstellen dat iemand die werkelijk geladen is met een menschelijke ontroering van beteekenis dit vormpje neemt van aa-ee-oo-ie-uu en dan nog oe-ei-enz. (Ik kreeg even lust om de heele bespreking op die rijmen te doen, om te laten zien dat het zóó moeilijk niet is!) Maar hoe dan ook, en als jij gelijk zou hebben en ik ongelijk - ik zal speciaal dit gedicht nog eens op mij laten inwerken als ik aan die bespreking toe ben, in Januari of Februari376 - dan nog houd ik vol dat ook hier weer het kakkineuze krachtig geurt. De beschrijving bv. van dien meneer Awater, die naar kantoor gaat en sprinkhanen eet, en het doordouwen van die vergelijking met Johannes den Dooper vind ik du dernier mauvais goût, al is het in de beste traditie Giraudoux-Cocteau. En wat erger is, het verlangen van Nijhoff naar zijn betere kanten vertoont dan nog altijd dit groote verschil met het jouwe, dat het zich afspeelt in een café-restaurant. Misschien is ook dit décor, evenals de speech van Awater (wil ik hopen), 100% symboliek. Maar de keuze van symboliek teekent dan weer den man. Het gekke is dat, logisch gesproken, jij een afschuw zou moeten hebben van dit soort gedichten, en ik een soort oude liefde ervoor!
Als je me nu weer schrijft, zit ik zeker in Bretagne.
De vraag die ik je wou doen is deze. In een discussie met Bep, onlangs, hadden we het over ploertigheid in erotische verhoudingen. Het type van ploertigheid is voor mij een man die, zelf wetend dat hij alleen maar ‘verliefd’ is, een meisje ontmaagdt van wie hij, als hij éénige kijk op vrouwen en éénig gevoel heeft, vooruit weten kan
dat zij zich aan hem hechten zal, en méér dan ‘verliefdheid’ in het spel brengen. Tegenover een vrouw komt het bijna op hetzelfde neer - tegenover een bepaald soort vrouw althans, - maar het jonge meisje is natuurlijk dubbel ontwapend en weerloos. In een repliek van Bep kwam toen voor dat jij toch wschl. ook wel eens zooiets zou hebben kunnen doen. Ik was er 5 minuten door geïmponeerd, daarna heb ik met een steeds toenemende overtuiging beweerd dat ik er niets van geloof, en dat ik jou, zelfs vroeger toenjij zooveel jonger was, niet in staat acht tot dit soort oplichterij. Let wel, het gaat natuurlijk niet stomweg om het maagdenvlies, en ik denk niet eens aan de 1001 vierges folles die het sinds lang broodnoodig hadden dat hun deze weldaad bewezen werd; ik denk aan het soort vrouw dat juist als maagd extra-opgelicht wordt qua gevoel; een verklaring is trouwens onnoodig omdat je me natuurlijk met een half woord begrijpt. Als je dus op mijn vraag niet wilt antwoorden, mij best; maar zoo ja, doe het dan in alle eerlijkheid, want gesteld dat je antwoord verkeerd voor mij uitviel, dan zou het mij een... moreele zekerheid (?) ontnemen misschien, maar niets veranderen aan mijn affectie voor jou. D.w.z. dat ik nog altijd niet ontwapend zou zijn op dit punt: dat jij dan in ieder geval tegenwaarden bezit waar een ander zich 99 × op de 100 niet op beroemen kan. Maar terwijl ik je dit schrijf, voel ik weer even duidelijk dat ik gerust ‘op je wedden’ kan!
Er is toch één ding dat erg sterk voor je pleit: dat jij, ondanks het leven dat je leidt en waarover je je in je oogenblikken van ‘hoogere honing’ een standje maakt, nooit een kringfluim bent geworden, zooals de dichter Buning, de dichter Nijhoff misschien, en helaas zeker de dichter Van Vriesland. Van je verdere talent en de mysterieuze band met Elysium is hier dan nog niet eens sprake! En ik bedoel met kringfluim niet noodzakelijk het bezoeken van die bepaalde club van mindere kunstenaars, maar een zeker peil van bassesse in de knoeierij, in de ruggegraatloosheid en de kwartjesvinderij van het gevoel; Montparnasse bv. loopt over van het soort.
Je zult me hierna wel geen moralist vinden, want ik ken je een grooter psychologische finesse toe; en bovendien, ik meen te weten dat je voor 90% mijn antipathie hier deelt.
Hartelijke groeten en een hand van je
Eddy