2287. Aan J.A.A. Engelman: Parijs, 9 november 1934

Parijs, 9 November.

Beste Joannes,

Veel dank voor je bespreking,305 die mij ondanks het gezelschap veel plezier deed, en zelfs om het gezelschap, gegeven jouw goede bedoeling, die voor mij het eenige is wat uit deze koppeling overblijft. Bovendien is het als artikel zoo ook heel aardig geworden. En boven alles stel ik (egoïst genoeg overigens) in dit geval de onpartijdigheid juist, waarover je je tegenover mij verdedigt; die ik in wezen, d.w.z. in de diepte totaal met je meevoel, en die hier althans gemaakt heeft dat je stuk van alle kleingeestigheid vrij bleef. Ik ben werkelijk zeer kwetsbaar voor dit soort chic.

Maar gegeven de partijkiezerij die nu intusschen onvermijdelijk lijkt, heb je toch gelijk: in laatste instantie zou ik het communisme moeten kiezen. We zullen zien. Ik zou het nl. willen doen zonder botheid, ‘met Marx’ zoonoodig, maar niet als ‘marxist’. (‘Ik, die geen marxist ben’, zooals Marx eens schreef...)306 Maar ik heb andere plan-

[p. 149]

nen, die ik misschien ook wel ten uitvoer breng, als ze binnen de 2½ jaar niet op een van de vele mogelijke manieren verpletterd worden. Daarover later eens, als ze ook wat rijper zijn.

Curieus verder dat jij (met Huizinga) gelooft dat Ter Braak (en ik) ‘nooit zullen weten dat ons vernuft’, enz.307 Ik vond die bewering zoo gratis en klakkeloos, dat ik het al lezend vergat. Ongeveer zooals Jany meteen vergeten zou als iemand hem zei dat hij nooit weten zal hoeveel hij dankt aan andere poëzie (sous-entendu Rossetti en Yeats). Voor zoover ik mij herinner heeft T.B. ook op dit punt voortreffelijk geantwoord. De superioriteit van Huizinga hierin is die van iemand die op bittere toon met een ‘vérité première’ komt aandragen, terwijl het gesprek dialectisch zich op een ander gebied afspeelt; afgescheiden daarvan veracht ik de specialistenwijsheid* waarop hij zich beroept. Je zegt: ‘jullie’, maar ik heb met deze polemiek toch werkelijk niets te maken? Als ik met H. had moeten polemiseeren had ik mijn kracht ook gezocht in den toon (die reden is waarom hij het ‘gewonnen’ heeft voor jou, terwijl Bep bv. het gevoel had dat hij afdoend op het potje was gezet); T. Br. heeft zich vergenoegd met dialectisch en qua intelligentie superieur te zijn. De bittere verontwaardiging van Huizinga's ‘Wij armen’, laatste regel

[p. 150]

(apart), heeft hem zeker voor 50% in jouw oogen tot winnaar gemaakt; ik zou dat begrepen hebben en ook wat van deze effecten in mijn tegenbetoog hebben gedaan. Maar de heele historie is niet veel waard; dat H. ongelijk heeft is bewijsbaar: anders was de taal verarmd na Maerlant, en Vondel zou zich al niet hebben kunnen bedienen van een spelling die toen even onzeker als nieuw was. Ik geef de menschen volkomen gelijk die teksten willen lezen in de spelling waarin zij geschreven werden (en heb daarom óók het land aan gemoderniseerde Vondels en Bredero's), maar dat een nieuw taalbeeld de volle kracht kan - en haast moèt - uitmaken van een auteur die zich daaraan gewend heeft, is iets zoo evidents, dat een tegenbetoog iemand voor mij meteen rangschikt onder de reactionaire frikkenzielen, hoe superieur verder dan ook. Hoe kàn je er anders tegenover staan?

Het amusantste is bovendien dat èn Maerlant èn Bredero een heeleboel woorden schreven met de eenzame e's en o's van de spelling Kollewijn (gematigd toegepast door Marchant). En dat hun taal er alleen steviger, sappiger, zelfs ‘vaderlandscher’ door werd. - De enkele keeren dat het er iets op aankomt wat je alleenzaligmakend zou willen verklaren op dit gebied, lijken mij gevallen als ‘kinderlik’ en ‘kinderlijk’.*

Ik ben benieuwd naar Tuin van Eros en zie er verlangend naar uit, ondanks het opgeven van dat kwatrijn dan, waarvan ik de plotseling verhulde ‘schenkel’ inderdaad ook niet betreur, maar wèl eenigszins die ‘wild geurende schoot’.308 - Mocht je de een of andere Ambrosia hebben die nog graag een luxe-ex. wil hebben, dan weet je dat ik er nog een voor je heb. In afwachting van het teeken gaat dit ex. in de boekerij van Bep.

Ben je gesteld op een ex. van mijn Malraux-vertaling? Zoo ja, schrijf dan omgaand een briefkaart. Ik heb maar weinig exx. en zend daarom alleen aan menschen die er echt op gesteld zijn, maar als dat bij jou het geval is, krijg jij er met plezier een.

Slauerhoff is op het oogenblik hier en neemt mij nogal in beslag; ik laat het hier dus bij. Doe Jany mijn hartelijke groeten als je hem

[p. 151]

dezer dagen ontmoet en zeg hem dat ik zijn opmerkingen afwacht, zoowel over smalle mensch als over menschelijk tekort.

Met hartelijke groeten, steeds je

EduP.

 

Ik las met sterke weerklank het zeer mooie sonnet van Wijdeveld309 dat op de gezonden blaadjes meekwam: ‘aan iemand die vond dat ik in mijn gedichten te veel de vragende vorm gebruikte’. (Om dezelfde redenen overigens waarom ik altijd lust heb Van Duinkerken tegen te spreken als hij alle vragen schijnt te hebben weggeslikt!)

305Engelman besprak De smalle mens samen met Anton van Duinkerken, Twintig tijdgenoten. Nederlandsch proza na 1930 in ‘Antipoden’ in DNE 897 (1 november 1934), p. 136-137.
306Bekend uit het citaat van Engels in een brief van 5 augustus 1890. Zie Karl Marx, Friedrich Engels, Werke. Berlijn 1967. Band 37, p. 435-436.
307In een ‘Open brief aan den heer H.A. Höweler te Hilversum’, NRC van 19 oktober 1934 (av.) had Prof. J. Huizinga zich tegenstander verklaard van de door minister Marchant voorgestelde spellingwijze. Deze brief werd overgenomen in DNE 896 (25 oktober 1934), waarbij Engelman aantekende voor Huizinga's standpunt te zijn, en in Het vaderland van 19 oktober 1934 (av.) onder de titel ‘De spelling Marchant, Prof. Huizinga raadt aan de oude spelling te handhaven bij het onderwijs.’ Ter Braak reageerde op 22 oktober 1934 in Het vaderland (av.) met ‘Prof. Huizinga en de spelling, Het axioma van den “bouw der taal”, Bevordert de spelling Marchant de vulgariteit.’ Huizinga antwoordde in Het vaderland van 26 oktober 1934 (av.) in ‘De spelling Marchant, Nadere toelichting van prof. Huizinga, Spelling en levensbeschouwing.’ en eindigde zijn betoog aldus: ‘Dr. t.B. leert ons beter. Hij heeft ons, wat men noemt, door. Wij zoeken enkel onze positie, als revolutionairen of als cultuurdandy's, te handhaven, anders niet. Wij armen.’ Ter Braak repliceerde in hetzelfde stuk. In Het vaderland van 7 november 1934 (av.) verscheen tenslotte van Huizinga ‘Laatste spellingronde, Antwoord van prof. Huizinga aan minister Marchant.’ Voordien had DP in Forum 3 (1934) 8 (augustus), p. 780-781 het panopticumstuk ‘De beving der oude spellers’ gepubliceerd, waarin hij zich evenals Ter Braak keerde tegen overdreven conservatisme (Vw 2, p. 740-743). Zie ook Bw TB-DP 3, p. 53-58.
*geleerdheid is beter
*‘Er heerschte groote vreugde onder de kinderlijken’.
308In de eerste druk van Tuin van Eros kwam het gedicht ‘Conflict’ voor dat in de tweede druk ontbrak. Het luidde: ‘Ik kuste de wreef, toen de fijne enkel:/ haar schoot geurde wild als zoo menig uur./ Maar zij trok het hemd weer over haar schenkel/ en keerde zich zwijgende af, naar den muur.’
309‘De vragende’. In DNE 897 (1 november 1934), p. 136.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie