2115. Aan J. Greshoff: Parijs, 2 juni 1934
Parijs, Zaterdag.
Beste Jan,
Menno schreef ook mij76 dat hij van Ducroo wschl. niets zou kunnen opnemen, om dezelfde reden. Maar hij heeft gelijk, wat zijn motieven betreft. - Over die adellijke positie van je hoofdpersoon77 zou ik het met hem eens zijn als je boek verder werkelijk zoo'n ‘eerlijke autobiografie’ was, maar is dat zoo? Voor zoover ik ervan weet, is het absoluut een roman, met een geheel ander ‘verhaal’ dan het jouwe, want tot dusver heb ik niet geweten dat je van Atie weggeloopen bent om in Italië te sterven. Of heb je het verhaal veranderd? Is je held geen oud-officier meer, etc.? Menno heeft er nu meer van gelezen dan ik, zoodat ik weifel... Jouw opvatting om je held te ‘combieeren’ gaat natuurlijk geheel op, zoolang je er uiterlijk iets geheel anders dan een autobiografie van maakt. Het tegendeel zou al te mal worden!
Van Duinkerken heeft helaas ook voor mijn gevoel voor ⅞ gelijk.78
Maar ik kon je niet op dit euvel wijzen, omdat je stuk in Gr.Ned.79 heel goed was. Eerst later heb je het zoo erg juichend gemaakt; later leerde je Elsschot persoonlijk kennen en hij schreef Kaas en zijn verzen werden ontdekt, en toen zijn zijn aandeelen opeens zóó hoog gestegen, - of je hebt gedacht aan het persoonlijk plezier dat je bewondering hem zou doen, - en toen liep het blijkbaar mis. Je schreef nu bv. dat zijn werk ‘zonder weerga’ is in de Ned. letteren, wat toch precies op dezelfde flauwekul neerkomt als het ‘weergaloos’, ‘mateloos’, etc. bij Coster; verder vind ik dat beeld van Elsschot als Joannes Baptista van Forum heel aardig, maar je hebt er beschouwingen aan vastgeknoopt die er weer heerlijk naast gaan, bv. dat hij ‘een meester’ voor ons was. Afgescheiden van de simpele logica dat je niet iemands ‘meester’ kunt zijn als je schrifturen onbekend bleven, lijkt het mij toch wat overdreven om te zeggen dat Menno of ik van Elsschot hebben leeren schrijven. En zoo doe je het rustig voorkomen, zulke dingen kunnen je niets meer schelen als je opgewonden raakt. Je denkt dan niet meer aan Menno of mij, maar aan Elsschot en Ary Delen. Ik vind de sop de kool niet waard en wil vooral niet dat je ook maar even denkt aan ‘kwalijknemerij’ van mijn kant, vandaar dat ik je er ook niet over schreef en de zaak allang weer vergeten was. Toen Menno hier was, had ik de inleiding net gelezen en was onder den indruk ervan hoe je je oorspr. goede stuk door gemakkelijk enthousiasme bedorven had, dit in tegenstelling met je boekje over Arthur, zooals Menno terecht opmerkte.
Maar al antwoord ik je nu uitgebreid op je opmerking hierover, erg vind ik de zaak nog allerminst. Het vervelendste vind ik dat er zoo weinig te antwoorden is op het geschrijf van zoo'n rotvent als Van Duinkerken. Je hebt inderdaad over Elsschot geschreven alsof hij een Stendhal of Balzac was, terwijl zijn talent zeer zuiver, maar zijn kringetje tenslotte zeer klein is.* - Later maar over wat anders!
Hartelijke groeten van steeds je
E.
Jany vertrok gisteravond, na tot het laatst nog met ons te hebben ‘aangezeten’. Ik vind het erg prettig hem weer te hebben gesproken; hij is als altijd wat ongelijk in de conversatie, maar het fond is zoo authentiek.