E. du Perron
aan
Menno ter Braak
Parijs, [2 november 1935]
Parijs, 2 Nov.
Beste Menno,
Laat eens wat hooren!
Q. schreef mij dat hij jou de copy zou sturen. Wil jij - of Ant - nu die 3 nagezonden blzn. op de juiste plaats leggen en dan de copy zoo gauw mogelijk naar Boucher brengen (of sturen)? Ik zou graag willen dat Boucher gauw besliste en mij schreef, ook met het oog op de verdere notities.
Zoodra ik De Bruine Vriend heb, ga ik een stuk schrijven over Vestdijk; het moet ± 15 Nov. bij Coenen zijn, want het komt in het December-nr. Zeg V. dus dat hij mij zoo spoedig mogelijk dat boekje zendt.
Nog geen tijd gehad om Huizinga te lezen. Je stuk erover was heel goed, en Jany schreef me over het boek en heeft er bijna precies dezelfde kijk op als jij in je brief.
Ik doe niets dan pennen - over het Congres met bijbehooren nu - en weet van buiten dus weinig.
Hoe is de opvoering van de Pantserkrant geweest? Schrijf gauw. Veel hartelijks onder ons 4
je
E.
2 Nov.
Daarnet je vrind Otten op bezoek gehad - toen ik uitging om dit te posten, de briefkaart doe ik hier nu maar in. Ook De Br. Vriend gekregen + Oubliette, dat is dus in orde. Wil je V. zeggen dat ik graag een recensie-ex. van De Br. Vr. zou bezitten?
Met Otten in de Murat zitten praten. Hij was gekomen, zei hij, om met mij te praten omdat hij ook zoo tusschen de notarissen zat. We hebben dus groote uitwisseling gehad van erfenismisère. Maar het is wonderbaarlijk zooals zoo'n kloot zichzelf in ieder opzicht met ‘hoogere’ argumenten tegenspreekt. Dit soort weekdieren weet werkelijk niet hoezeer het zichzelf zit te beduvelen, dat maakt eig. ieder gesprek met hen overbodig. - Hij begon met te vertellen dat deze tijd eig. zoo goed was (ik heb gezegd dat ik hem bescheten vond) - want je werd zoo gedwongen het laatste uit je te halen, enz. (ik heb hem op dit gebied in zekere zin wel iets toegegeven), - maar daarnaast blijkt dan uit alles dat hij doodsbenauwd is om zijn geld heelemaal kwijt te raken; want hij is physiek niet sterk, en les geven is ook niet leuk, enz. Maar... al je geld verliezen is tòch niet zoo ‘erg’; o, neen, alleen maar ‘zuur’. En als je dan verder praat merk je dat de mossel al klaar staat tot alle smeerlapperijen, onder het motto dat je sommige dingen moèt doen (bv. tegenover je vrouw en kinderen) en dat die noodzakelijkheid van de smeerlapperij weer een hoogere moraal maakt.
Tenslotte haalde hij er het christendom bij en zelfs het voorbeeld van Christus, - zoodat ik heelemaal bokkig werd en hem verteld heb dat ik deze heele manier van redeneeren beschouwde als het type van de hypokriete levensbeschouwing, en dat ik iemand die tot smeerlapperij verplicht was, nog altijd hooger aansloeg als hij dat als smeerlapperij erkende, dan als hij zich op de borst begon te slaan met het praatje dat hij nu aan de hoogere moraal toe was. Hij was het natuurlijk heelemaal oneens met mij en zei dat hij zoetjesaan weg moest omdat hij pijn aan zijn keel kreeg van het discussieeren. Als het niet zoo'n verlegen lul was, zou ik hem gezegd hebben dat ik hem niet geroepen had; nu heb ik me alleen maar ongerust betoond over het les geven dat hij zou moeten doen met een zoo delicaat instrument. Ik heb hem een goedkoop restaurant in de buurt gewezen en zijn koffie betaald, want ik ben au fond een goeie kerel, ik ook, op mijn manier. Hij zou me misschien nog eens opbellen, als zijn keel het experiment aandurfde. Ik hoop dat hij het niet doet, maar anders: soit.
Ik vraag mij alleen af waaròm zulke lieden - laatst Halbo Kool en nu weer deze Otten - mij eig. willen spreken. Het is evident, en het blijkt uit iedere regel die ik schrijf, dat ze niets met mij te bepraten hebben. Bep denkt dat hij nu in Rotterdam kan gaan vertellen dat hij ‘een flitsend gesprek’ met mij heeft gehad, waarin hij ‘dien du Perron toch de waarheid gezegd heeft’; - ik geloof het niet eens, en als het zoo was zou het me niet kunnen schelen. Maar ik begrijp werkelijk niet waar het plezier gezocht moet worden, niet alleen voor mij, maar voor hen zelf, van ontmoetingen als die van daarnet.
Dit soort lapzwansen is er zoo op getraind om ‘in den geest’ hooger te leven dan hun werkelijke stand, dat ze niet eens merken hoè ze in de leugen leven. Tenslotte doet zoo'n ontmoeting me weer aan den lijve voelen voor welke ‘geest’-leugenaars jij je Politicus hebt geschreven; misschien is dat het nut ervan. Laat je, als je hem weer ziet - en ik niet - toch eens uitleggen waaròm hij me moest opzoeken. Als hij nog terugkomt, zal ik het hem zelf vragen.
Hartelijke groeten, nogmaals, ook voor Ant,
van je
E.
Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag