E. du Perron
aan
Menno ter Braak

Parijs, [19 januari 1935]

Parijs, Zaterdagavond.

Eerst dit

Beste Menno,

Bep heeft je een drukproef gestuurd waarin je met Butler genoemd wordt. Verder heb ik je over allerlei te schrijven, maar het is haast te veel. Eerstens over je dialogen en je tooneelstuk. Het is mij over de dialogen nog altijd niet mogelijk om een goed oordeel uit te spreken, ook Bep zegt dat ze er nog niet achter is. Onze hoofdindruk is: ‘vaag’ - d.w.z. dit heen en weer praten over toch abstracte dingen ontneemt aan je stijl veel van de directheid die je hebt als je éénstemmig formuleert; verder is de dialoog toch onwaarschijnlijk, d.w.z. dat G. en J. al te duidelijk geen sprekers zijn. Misschien zou dit genre er bij winnen als je je sprekers af en toe een illustratie in de mond legde: een anecdote, persoonlijke herinnering of zoo. Maar het is beter te wachten tot alles er is. (Dialoog IV heeft mij persoonlijk meer geboeid dan III.)

Wat nu het tooneelstuk betreft, dat heb ik gisteren verslonden. Het lijkt me erg pakkend en knap, en het zou best kunnen dat het bij opvoering een groot succes werd. Misschien is op de planken het eerste bedrijf wat te abstract; maar 2 en 3 ‘doen’ het hem zeker. Vooral ook waar men na 2 erg in spanning zit wat er in 3 zal gebeuren. De dialoog is hier uitstekend, eerder te vlot dan niet, maar dat is voor een eventueele opvoering natuurlijk nooit een bezwaar. Misschien zijn er detailaanmerkingen te maken (voor revolutie-technici die deze toedracht wel niet ‘waarschijnlijk’ genoeg zullen vinden), maar het paradoxale karakter van het lees-stuk kan, met een goede troep, als tooneel juist ‘waar’ worden. Ik voor mij heb bizonder genoten van den ouden heer in zijn speech over de volgorde; je hebt daar een paar dingen gezet die deze figuur werkelijk uitstekend kunnen maken. Pankow vind ik heel aardig - hoewel in 3 onwaarschijnlijk zeker, op het drakerige af, maar dat hoort bij de paradox en de satyre (intusschen, zóó satyriek is het stuk niet, zeker niet in de heele eerste acte bv.); alleen de naam Pankow voldoet me niet, riekt me te veel naar communistische literatuur. Waarom niet een naam op hoff (Greshoff, Nijhoff, Slauerhoff). - Bep moet het stuk nog lezen en zal er dan nog wat over zeggen. Het zou prachtig zijn als je er een bom geld mee verdiende! En heel curieus als je, door het succes meegesleept, de groote hollandsche tooneelschrijver ging worden: onze Shaw inplaats van onze Huxley (of Nietzsche)! Zulke carrières zijn soms precies op deze manier begonnen.

Is het pseudonym noodig? Tot hoe lang? Denk je dat ‘ze’ (de Corren en Dally's) het geheim kunnen bewaren? Zouden nà openbaring De Lang en Schilt zich meteen in den prolligen directeur en den fijnen hoofdredacteur gaan herkennen? Ik zie de complete krant al naar de schouwburg trekken, als ze weten dat jij een journalistieke satyre gewrocht hebt!

Ik sluit hierin een ander blaadje, dat ik in de Murat volgekrabbeld heb en geen lust heb om over te doen. Wat erin staat lijkt me nu te veel een verdediging, maar ik leg uit hoe ik het verband zie, - de mogelijkheid dat de uitwerking mislukt is blijft natuurlijk bestaan. Wat jij ‘schimmen’ noemt heb ik nl. behandeld als even vanzelfsprekende werkelijkheid als het deel herinneringen; ik geloof niet dat er aan ‘tooneel’ gedaan is, en bovendien, het ‘tooneel’ is voor mij niet de enscèneering en het opvoeren van personages, maar het bedrijf van den acteur.

Jammer dat je niet alles van Debrot nam, meer of minder goed. Ik heb een buitengewoon vertrouwen in dien man gekregen. - Je stuk over Last en Campert is best, ofschoon ik voor Last misschien iets meer sympathie heb dan jij. Over je bundel heb ik nu geen ideeën meer. Als je niet de juiste methode volgt, voel ik er misschien weer het meest voor om niets uit het vorige werk te nemen. Dat staat dan in de 2 bundeltjes van Stols veel beter op zichzelf; verklaart zich dan ook beter. Over een titel zou ik moeten nadenken: zou je niet iets gebruiken met ‘paradox’ erin: parades en paradoxen? of paraat en paradoxaal?

Nog een zeegroen Forum is nog niet gekomen.

Blijstra heeft me zijn roman verteld. Het verhaal lijkt me heel boeiend en aardig gevonden, met een slot dat erg erop uit is om den lezer aangenaam te doen schrikken. Maar ik zou de uitwerking moeten lezen.

Van het Neue Tagebuch niets gemerkt, ik zie het niet en ontmoet ook Noth niet zoo vaak, omdat ik (hij trouwens ook) zooveel te schrijven heb en hij in een heel andere buurt woont. Stuur me dus het archiefje, als het niet te veel moeite is.

Ik zou haast naar Holland komen, alléén om dat citaat van Nietzsche uit je plakboek op te diepen. Als ik dat plakboek vóór me heb, heb ik het in 10 minuten! Het was het citaat voor me, Goddôôme!

Je idee dat Wijdenes door Dumay gestampt Ter Braak zou zijn, is totaal verkeerd: er is in Dumay nl. precies hetzelfde overdrijven naar een caricaturale oppervlakkigheid als in Wijdenes. Neen, de ontbrekende Ter Braak zou door Ant geleverd moeten worden.

Vestdijk is bezig de proeven van Ducroo te lezen en van aanteekeningen te voorzien. Ik denk dat hij het ensemble wel vrij belabberd zal vinden, hoewel vol ‘qualiteiten’. Spreek hem er niet over, om hem aan zijn eigen reacties over te laten! Ik heb heel veel aan zijn krabbels en houd er behoorlijk rekening mee, al ben ik het tot dusver precies voor 50% met hem eens, en al kan ik het boek natuurlijk niet heelemaal op de proeven omwerken. Ik houd jou achter voor een definitieve indruk als je alles voor je hebt en vlot achter elkaar lezen kunt: ik geloof dan dat je absoluut anders over de overgang van ‘schimmen’ op ‘verleden’ en vice versa zult oordeelen. Ik hoop het tenminste, omdat het boek anders mislukt is. (Ik kan je anders niet zeggen hoezeer het me nu de keel uithangt. De proeven zijn voor mijzelf totaal ontkleurd en cadaverachtig geworden.)

Stuur je me mijn bewonderaarsters nog eens? Wat een geleuter van Anthonie - zou je hem in Forum niet nog eens op zijn pokkel komen? - en wat een giftig gepikeerd stukje van Van Uytvanck, als deze woorden opgaan voor iets dat zóó zouteloos is. Ik zou hem in 3 regels kunnen meppen door op zijn vergelijking van portrettist = kleermaker in te gaan. Maar ik word ook wijzer; en dan die drukte!

Voilà, dank voor al het gezondene, en stel deze lange brief op prijs, want ik ben bovendien snipverkouden. Als Bep niet opschiet met de lectuur, komt haar antwoord later. Anders hier nog bij. Hartelijke groeten van je

E.

P.S. - Ik ga Donderdag a.s. voor een week naar Brussel. Kan je de week-end niet overkomen? Denk je aan de mogelijkheid om wat aan Het Vad. te verdienen voor Antonini? - Bep zal later schrijven.

15 Januari.

(De Saar is Duitsch!)

Bijlage!

Beste Menno,

Bep is thuis bezig je dialoog te lezen, ik doe het vanavond. Wat je me ditmaal schrijft over de schimmen is m.i. half juist en bijgevolg ònjuist. Om deze redenen:

1. Er is een sfeer van waarheid door het heele boek, die zich dus van de indische stukken meedeelt aan (overgaat op) de andere stukken; hier reken ik erg op en hierdoor wordt het inlasschen van die andere stukken veel minder ‘gevaarlijk’ dan je denkt.

2. De schimmen zijn misschien schimmen in hun verhouding tot de werkelijkheid (die jij kent), maar niet zoo erg als jij denkt voor den goeden lezer. M.a.w. ik erken de qualificatie van ‘woordmenschen’ niet, omdat woorden ook sfeer kunnen geven en karakters kunnen uitdrukken: waarom zeggen deze personages deze en geen andere woorden? Nog wat: het verschil tusschen de gesprekken is een factor van differentiatie, ook van de karakters (gesprek met Goeraëff is precies de tegenhanger bv. van gesprek met Wijdenes). Voor lezers die achter Wijdenes jou zoeken, achter Goeraëff Alexeiëff, achter Ducroo mij kunnen de sprekers ‘schimmen’ zijn, maar de oningewijde lezer (goede lezer) die achter deze gesprekken niet zeer duidelijk karakters ziet (van bepaalde menschen, ‘intellectueelen’) kan ik mij niet voorstellen. (Dat zou een ezel moeten zijn en dus geen goede lezer.)

3. Wat je zegt van dat deze gesprekken in De Sm. M. hadden kunnen staan is precies half waar. Waar voor het accent en de stijl - des te beter! ik kan nu eenmaal alleen mezelf zijn als schrijver - maar onwaar voor de make-up. De personages van Ducroo doen er allemaal wat bij, worden voorgesteld en zelfs beschreven (iemand die jou niet kent ziet in het beeld van Wijdenes wschl. niet jouw beeld, maar hij ziet ongetwijfeld iemand), in De Sm. M. zijn er geen personages. (Behalve alweer voor den ingewijden lezer, die toevallig jou, mij, Malraux kent!) - Bovendien, en dit is wel mijn beste argument: als de gesprekken in Ducroo en De Sm. M. op elkaar lijken, is dat niet een punt tegen Ducroo, maar een punt vóór De Sm. M., [‘al zeg ik het allemaal zelf’, moet hierbij staan, maar je excuseert me wel!] en bewijst het alleen dat ik in mijn ‘essayistische’ dialogen een meer dan gewone levendigheid, persoonlijkheid, realiteit heb bereikt (die al meer in een ‘roman’ thuishooren dan in een essaybundel - dit laatste is bovendien zeker waar en verklaart voor een groot deel de ‘boeiendheid’ van De Sm. M.)

4. Voor de menschen die naïef genoeg zijn om Barnabooth ook een mislukte ‘roman’ en half ‘essay’ te noemen, is Ducroo natuurlijk ook een mislukte roman. Maar dat moèt dan ook!

5. Het slot van Ducroo is voor mijn gevoel nog heel wat ‘gevaarlijker’ dan de gesprekken: hier nl. wordt het dagboek gewoon overstroomd door de krant! Maar ik waag het er toch op, omdat het gewoon aan de realiteit beantwoordt: ik ben zelf nooit zóó door het publieke leven via de krant overstelpt geworden als in de Stawisky-dagen + Februari-troebelen: er is dus geen reden om Ducroo ook hier niet te laten weergeven wat ik zelf ondergaan heb.

6. Het is natuurlijk met-dat-al heel best mogelijk dat het boek, als het heelemaal af is, overal fouten vertoont. Maar bij alle verspringende visies, geloof ik juist dat het op één gebied (altijd voor de goede lezers) het pleit winnen moet: dat het èn levend èn waar is. (Je kunt alleen een bepaalde waarheid suggereeren in de kunst, en het absoluut ware boek bestaat niet, kan niet bestaan, eenvoudig al omdat er geen absoluut ware visie en interpretatie mogelijk is, - maar dit is bijna een ‘intern-technische’ aangelegenheid.)

Ik zou willen zien hoe Ducroo in zijn geheel werkt op een ‘ebenbürtige’ geest, die jou en mij verwant, althans sympathiek is, maar ons niet in levenden lijve kent. Ik wil de proeven sturen aan Vestdijk, omdat hij èn als minder vertrouwd èn als meer ‘literator’ (en daarnaast toch als zeer verwant) een maximum omstandigheden mee heeft voor de zuiverste kijk; maar tenslotte is zelfs hij al niet zuiver genoeg meer ingesteld. (Punt Simone, verhouding tot mij o.a. via Simone, etc.) - alleen: hij kan zeker het boek best lezen volgens een vooropgezette instelling dat het tòch literatuur is. Ik geloof niet dat jij of ik dat ooit zoo goed zullen kunnen bij werk van een vriend (of vijand).

P.S. Je hebt de brieven van mijn bewonderaarsters vergeten. Stuur ze vooral terug, want ze zijn te mooi om ze niet nog wat te laten circuleeren. Het is jammer dat ik ze niet elkaars ontboezemingen kan laten lezen.

Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie