onze helden
door adekom
Uit het boek: Wij slaven van Suriname.

De revolutionnair Joosje werd, nadat hij door de blanke kolonisten gevangen was genomen, aan de galg gehangen, met een ijzeren haak door zijn ribben, het hoofd en de voeten naar beneden. Joosje moest de hevigste pijnen verduren doch gaf hiervan geen blijk. Nadat deze vrijheidsheld op deze wijze eenige dagen was gemarteld, werd zijn hoofd afgehakt om op een ijzeren staaf tentoongesteld te worden. De romp bleef een prooi der vogels.

Wij lezen bij Stedman (Reizen naar Suriname, 2e deel, blz. 150):

dat hij bij een dergelijke strafoefening tegenwoordig was, waarbij de aldus gefolterde echter geene klacht uitte, ja zelfs in dien toestand een slaaf, die onder zijn galg gegeeseld werd en kermde, deze uiting van smart verweet, hem toeroepende: - Joe na one mang, joe di doe likie wang piktsjien. (ben jij een man? je gedraagt je als een kind!)
Stedman schrijft verder dat ‘de slaaf aan de galg drie dagen lang in den haak geleefd had, dat, eindelijk de schildwacht, die bij hem op post stond, hem bewonderde en uit medelijden met het lijden voor dezen slaaf er een einde aan maakte, door hem met de kolf van zijn geweer een slag op het hoofd te geven’.

Zoo waren onze leiders.

Neen, het is niet waar, wat de blanke schoolboekjes in hun aanmatiging verhalen, dat de neger laf en dom en lui is en slechts door slagen tot plichtsbetrachting kan worden gedreven.

Zelfs de korte geschiedenis van Suriname toont ons reeksen figuren op wier heldenmoed, trouw, edelmoedigheid, zielskracht en intelligentie wij zwarten trotscher kunnen zijn dan gij blanken op de geheele reeks

[p. 208]

van gouverneurs die uit Nederland gezonden werden om ons te verdrukken. Niet omdat wij laf waren hebt gij deze geraffineerde folteringen uitgedacht die uit den zelfden tijd stammen waarin Rembrandt zijn schilderijen schiep en Vondel zijn drama's.

Niet omdat gij ons minachttet, zooals gij voorgeeft, maar omdat gij ons vreesdet, omdat gij den taaien weerstand hebt gehaat, die door al uw geesels en brandmerken in onze zielen niet gedood kon worden.

Daarvan slechts spreekt het onmenschelijke vonnis tegen onze kameraden Wierai en Manbote.

Zij werden door de blanke kolonisten aan palen gebonden en met een klein vuur levend tot asch verbrand, terwijl hun vleesch zoo nu en dan met gloeiende tangen werd genepen.

Daarvan spreekt uw wreedheid jegens onze vrouwen wanneer zij even ontembaar bleken als de mannen.

Het geval van Sery en Flora staat niet alleen.

Ook de slavinnen Lucretia, Ambia, Agia, Comba, Maria en Victoria werden op de vlucht gevangen.

Gij hebt hen op een kruis gelegd, daarna levend geradbraakt en na deze executie de hoofden afgehakt om ze, met die van Diana en Christina, op palen aan de waterkant ten toon te stellen.

Maar de besten van ons volk hebt gij door die pijnen niet kunnen verschrikken, zij hebben de zwaarste martelingen glimlachend verdragen en glimlachend zien wij hun machtige gestalten oprijzen boven den donkeren nood der tijden, wijzende op de toekomst. Want ook gij, blanken, zijt niet onoverwinbaar, of herinnert gij U niet meer de legermacht, die onder bevel van burger kapitein Bedloo en vaandrig W. Swallenberg tegen de Marrons in het veld gebracht werd?

Het, geheel uit Europeanen bestaande, leger vertrok naar de Saramacca, doch keerde weldra verslagen terug. Zij waren in wilde vlucht geraakt bij de eerste schoten, toen het hun bleek, dat de Marrons niet slechts over pijlen en bogen, maar ook over enkele (God weet hoe oude) vuurwapens beschikten! Deze gebeurtenis, waarbij een goed gedrild Hollandsch leger, in fraaie uniformen, uitgerust met geweren en kanonnen, voor een troep Boschnegers aan den haal ging, leeft nog altijd voort in het geheugen der Surinamers.

Zij leert ons, dat ons ras zich zal bevrijden wanneer wij weer in staat zijn groote en bewuste revolutionnairen als Baron, Bonni en Joli Coeur voort te brengen en wanneer wij het verstaan om deze leiders met de kennis en de wetenschap van het moderne Europa toe te rusten.

Bonni.

Baron.

Joli Coeur.

Uw namen zijn niet te vinden in de Nederlandsche geschiedenis-boekjes, tenzij misschien in een ondergeschikte bijzin met het hatelijk epitheton ornans van den muiter.

Uw daden zijn niet in tel waar de zilveren vloot van Piet Hein geroemd wordt.

Er is geen plaats voor Uw beeltenis in de basreliefs die het voetstuk van generaal van Heutz's standbeeld zullen versieren.

Gij zijt geen deel van Holland's koloniale glorie, gij behoort tot de donkere bladzijden der historie die de wetenschappelijke geschied-

[p. 209]

vervalsching het liefst maar overslaat bij het doceeren.

De klank van Uw naam zou slechts geschikt zijn om eerzame plantersvrouwen een hartklopping te bezorgen. Men zwijgt over U in de scholen. Men zou Uw herinnering het liefst willen dooden, zooals men eens Uw lichaam met een Nederlandschen kogel gedood heeft.

Maar Uw gevloekte en gevreesde naam is heilig in onze harten, hij wordt van vader op zoon als een teeder woord overgeleverd, hij zal blijven leven zoolang er zwarten in Suriname wonen.

En gij, Nederlandsche proletariërs voor wie ik mede dit boek schrijf, gij die geen deel hadt aan de schatten der Hollandsche regenten, die in de gouden eeuw gebrek leedt en opgehangen en neergeschoten werdt voor het Waaggebouw van Uw hoofdstad, gij die helden gekend hebt als de geuzen en die aan Uw vanen nog steeds de kleur geeft van het bloed der slachtoffers van de Parijsche kommune, gij die de schuld niet deelt der overheerschers, omdat gij zelve overheerscht werd, gij zult de voorvechters onzer vrijheid met ons lief hebben en hun beeltenis zal medegedragen worden in Uw stoeten naast dien van Lenin op den dag, dat de groote afrekening met het kapitalisme zal plaats vinden.