[p. 141]

Provocatie
door Jef Last. (Vervolg.)

Zoo komt het dat de socialistische ideeën onder deze, in haar jeugd door dominees en pastoors geestelijk vergiftigde, arbeidersgroep, slechts langzaam doordringen, en waar zij veld winnen, daar is het meestal in den, voor het boerenverstand zoo aanvaardbaren, nuchteren vorm der sociaaldemocratie; de strijd om een cent meer en een uur minder kan door allen begrepen worden, vooral wanneer zij zich met den noodigen eerbied voor baas en patroon laat verbinden. Al moet men, aan den anderen kant, op dezen eerbied toch ook weer geen huizen bouwen.

In de haven komen de arbeiders uit het dorp snel in aanraking met de kameraden uit het Noorden. De oude gewoonten slijten, de nieuwe denkbeelden worden wakker. En wanneer de schroef al te fel aangezet wordt, kan komt onverwachts voor de heerschers de uitbarsting, dan volgen de groote klassekonflikten zooals de stakingen van '89, '96, 1903, 1907, 1911, 1917 en 1920 waarbij de geheele haven plat gaat. Grinnikend kijken dan de zakkendragers en bootwerkers toe hoe studenten, bazen en kantoorpersoneel tevergeefs trachten hun arbeid over te nemen. Een lichter met onderkruipers uit de visschersdorpen vaart onder de Maasbrug door. Van boven wordt ze bekogeld met klinkers die, dwars door de luiken heen, neerhagelen op de koppen van de maffers. Een groote kraan van de steenkolenhandelvereeniging zet zich, midden in de nacht, zoo maar van zelf in beweging en duikelt voorover in de Maashaven, de helft van de brug waarop hij liep met zich meesleurend. De bereden politie gaf gratis les in de eerste beginselen van straatgevechten. De bittere werkelijkheid van het leven zorgt voor een opvoeding tot klassestrijders van een steeds breedere massa.

Ook in Nederland ziet het kapitalisme zich gedwongen zijn eigen doodgravers te kweeken!

Het was in deze omgeving dat Frits Reeders opgroeide, als 4e zoon van een, op zijn 20e jaar naar de stad gekomen, Christelijken arbeider en, zooals vele jongens van zijn leeftijd bezocht hij van zijn 6e tot zijn 12e jaar de openbare staatsschool, welke tot officieele taak heeft haar leerlingen op te voeden tot alle Christelijke en maatschappelijke deugden. Ware Frits Reeders een jaar of vier later geboren, dan zou hij waarschijnlijk terecht gekomen zijn op een der tallooze religieuse scholen waarmee, mede door het verraad der sociaal democratie, in de laatste jaren ons land overdekt wordt. Zooals het nu was, genoot hij de zegeningen van een zoogenaamd ‘neutraal’ onderwijs dat in werkelijkheid natuurlijk tot taak heeft bruikbare en gehoorzame knechten voor de bourgeoisie te produceeren. Want al heeft het liberale burgerdom in 1902 de algemeene leerplicht doorgevoerd, omdat men in een moderne fabriek nu eenmaal geen arbeiders kan gebruiken die niet lezen, schrijven en rekenen kunnen, daarom was het toch nog allerminst de bedoeling aan het proletariaat ook de gevaarlijke kunst van het denken te leeren. Daarom haten de proletariërkinderen in Holland de school en

[p. 142]

zingen zij, na afloop van het zangonderwijs het volgende, zelf gemaakte lied, tot uiting van hun opgekropte gevoelens:

 
De school dat is een apenhok, hoezee!
 
De apen zitten twee aan twee, hoezee!
 
De grootste aap staat voor de klas
 
Die slaat de kleinen op hun bast
 
hoezee hoezee hoezee!

De kinderen in Holland haten hun school, niet omdat ze, zooals b.v. de Berlijnsche proletariërskinderen, zoo sterk doordrongen zijn van proletarische strijdlust, maar omdat ze spontaan voelen hoe hun geestelijke groei hier verdrukt en vervormd, hun jonge levenswil getemd en geknecht wordt. Stilzitten en op je beurt wachten is het parool dat de schoollokalen vult met een doodelijke verveling. Zelf denken is overbodig en ongepast, omdat de meester immers denkt voor allen. Zijn woord is wet en zooals hij het dicteert, zoo is het. Eigen waarneming, onderzoek, analyse zijn uitgesloten, de meester is de vertegenwoordiger van den alwijzen God op aarde en het is zijn taak om de kinderen bij te brengen dat niet slechts de vreeze des Heeren maar vooral ook de vreeze der heeren, het beginsel is van alle wijsheid. Zoo werkt dan de heele schoolgemeenschap als een kapitalistische maatschappij in het klein, niet uit liefde tot den arbeid, niet uit interesse of eigen behoefte, maar uit vrees voor straf en uit een egoïstischen wedijver om den buurman, bij de wedloop naar de hoogste rapportcijfers, de loef af te steken. Hoe minder solidariteit, hoe minder kameraadschap, hoe beter het er later voor de heerschende klasse uitziet. Daarom is klikken de hoogste deugd en voorzeggen de zwaarste zonde. Daarom zetten ijverige leerlingen, die een wit voetje bij den meester willen halen, een vloeitje voor hun werk opdat hun makker naast hun, die wat minder knap is in rekenen, toch vooral niet af zal kijken. Wie het beste de jaartallen van dood en geboorte onzer Hollandsche graven, stadhouders en koningen uit het hoofd kan opdreunen, krijgt een plaatsje op de voorste bank; wie de eilanden van Indonesië niet volgens het rijtje op kan zeggen, moet tot zijn schande voor de heele klas in de hoek staan. Verband tusschen leven, school en arbeid bestaat niet, alles is grijze kennis uit stoffig geworden boeken en iedere jongen die de kans schoon ziet, trekt er tusschen uit om te spijbelen en riskeert de kans van 500 regels ‘Ik mag geen stukjes draaien’ tegen het genot van een dag zwerven langs velden en sloten, terwijl de anderen de tandformule van het konijn uit hun hoofd moeten leeren.

Op deze wijze bereikt de bourgeoisie het ideaal dat de meeste volksjongens, wanneer zij van school komen, voor goed een hekel aan alle schoolsche kennis en ontwikkeling hebben gekregen en dat zelfs de donkerste werkplaats waarin zij terechtkomen, hun na de loodzware verveling der grijze schooluren een bevrijding toeschijnt.

Ook Frits Reeders scheen het toe dat het echte leven pas ging beginnen toen hij, als jongmaatje, in de kelder van een bottelarij werd aangenomen. Het was zijn werk om het bier uit de vaten in flesschen te tappen. Wanneer de vloeistof daarbij beneden het spongat gezakt was gebruikte men daarbij een gummislang als hevel. De jongen had dan tot taak om net zoo lang te zuigen tot het bier in zijn mond kwam.

[p. 143]

Zoo leerde hij de smaak van deze volksdrank tenminste vroeg genoeg kennen en, in den eersten tijd kwam het nogal eens voor dat de knechts hem, lachend, op een hoop zakken neerlegden om zijn roes uit te slapen, wanneer de drank hem naar het hoofd was gestegen.

Niet voor niets echter zegt het Hollandsche spreekwoord dat je aan alles went, behalve aan hangen, en toen Frits 14 jaar was moest het een flinke kerel zijn die hem met bierdrinken onder de tafel kon werken.

Als Frits tegenwoordig aan dien tijd terugdenkt is het hem of hij feitelijk dat heele jaar in één doorloopende roes geleefd heeft, waarin alles hem hoe langer hoe onverschilliger werd, en het beetje schoolkennis dat hij had opgedaan verdampte als koolzuur uit bier dat men te lang staan laat, zoodat er tenslotte niets over blijft dan een bitter en schraal drankje. Hij was ongemerkt op weg om een van die afgestompte, permanente alcoholici te worden, die men 's avonds in ieder proeflokaal, op de hoeken van de Rotterdamsche straten, kan vinden.

Maar het noodlot, of liever het geluk besliste anders en de vochtigheid in de kelder werd oorzaak dat Frits Reeders leven onverwachts in de richting van het communisme werd omgebogen.

Nadat de busdokter van het zekenfonds verschillende keeren verstrooid naar zijn klachten had geluisterd kwam eindelijk de dag dat aspirine niet meer in staat was om de pijnen zelfs maar tijdelijk te stillen; de dokter, die eindelijk tot een grondig onderzoek overging, moest tot zijn verbazing geen simulatie maar een aanval van ernstige rheumatiek konstateeren, daarmee was het werk in den kelder afgeloopen, een lange periode van gedwongen rust volgde en Frits kreeg den raad om zooveel mogelijk, als het warm weer was, zonnebaden te nemen.

Een goeie raad, maar net zoo moeilijk op te volgen als stereotype voorschrift van versterkende middelen, dat men bloedarmoedige arbeidersvrouwen aanbeveelt die nauwelijks weten hoe ze de centen bij elkaar zullen schrapen om brood en boter voor het ontbijt te koopen.

Want al is de zon in Nederland nog altijd niet door de een of andere Naaml. Vennootschap in monopolistitsche exploitatie genomen, je kunt toch moeilijk vergen dat een arbeidersgezin iederen dag de spoorreis heen en terug naar het strand zou betalen en op andere plaatsen is, in Calvinistisch Holland, het vertoon van een naakt bovenlichaam uit zekedelijkheidsgronden verboden. Het was onder deze omstandigheden dat vader Reeders, hoewel aarzelend, het aanbod aannam van zijn bovenbuurman om voor den jongen, bij mooi weer, een matras op het platte dak te leggen.

Zoo lag dan Frits Reeders, elken mooien zomerdag van het jaar 1927, plat op zijn rug naar de witte en grijze duiven te kijken die boven zijn hoofd rondcirkelden, verveelde zich stierlijk, en geloofde eigenlijk maar half dat die lamme pijn in zijn botten nog ooit heelemaal weg zou trekken.

Een rare kerel denkt hij, is deze buurman Jansen, ze zeggen van hem dat hij de koningin wil vermoorden en het vorig jaar is de politie met veel bombarie boven geweest om de verboden plaat achter zijn raam weg te halen met die Indonesiër die door de rood wit blauwe vlag gesmoord wordt. Maar als hij zoo nu en dan eens boven komt om met je te praten, merk je heelemaal niet dat het zoo'n rabauw is. En dom is hij ook niet, dat heeft hij al lang gemerkt, in zijn kamer beneden staan meer boeken dan hij ooit te voren bij elkaar zag, en het wonderlijkste

[p. 144]

is dat hij over allerlei dingen met hem spreekt alsof hij geen jongen maar al een volgroeide man was.

Dingen waarvan hij vroeger nooit dacht dat ze hem iets aangingen maar die hem nu meer en meer beginnen te interesseeren totdat tenslotte de lange uren op het dak alleen met het denken daaraan gevuld zijn.

Tot hij tenslotte zelf naar boeken, brochures en kranten begint te vragen.

Dit mag niet opgevat worden alsof de Hollandsche arbeidersjongens een kopvol hakstroo hebben, zich negens voor interesseeren en niets begrijpen. Ze zijn bijvoorbeeld uitstekend op de hoogte met de voetbaluitslagen, kennen de opstelling van ieder elftal en weten je nauwkeurig te voorspellen of Feyenoord of Ajax dit jaar kampioen wordt. Ze bezoeken geregeld de bioscoop, vooral als er Wild West films vertoond worden en ze kennen de namen der beroemde filmacteurs: Douglas Fairbanks, Tom Mix, George Bancroft en Harry Liedtke op hun duimpje. Ze lezen trouw de nieuwe afleveringen van Raffles: de gentlemaninbreker, Buffalo Bill en de oude en jonge Wilson, dectective romans die in stukgelezen exemplaren van hand tot hand gaan.

Ze weten wat een ‘upper cut’ is en een ‘left wing’ en spreken als deskundigen over Carpentier en Canera. Ze zijn zeer bedreven in petoeten, zwikken, pandoeren en de andere kaartspelen; wanneer ze geld hebben om de café's te bezoeken krijgen ze verstand van het billiardspel, daarbij kan men een bijna encyclopaedische kennis voegen over karakter en gewoonten van de meisjes die in hun buurt wonen, en de kans die je hebt om met hun te ‘chansen’. Kom hun echter niet te na met onbegrijpelijke woorden als, socialisme, communisme, reformisme of bolsjewisme. Je loopt kans dat je dan voor een opschepper versleten wordt, een kwasigeleerde kwast, die zich ophoudt met dingen welke een gewone arbeidersjongen niet aangaan.

Het waren de gesprekken met buurman Jansen, die Frits Reeders in deze maanden voor het eerst deden begrijpen dat die dingen de arbeidersjongens wel dégelijk aangaan, dat er zelfs niets in het leven belangrijker is dan deze vragen, waarvan men hun kunstmatig door de praatjes van dominee en onderwijzer en door het oppervlakkig vermaak van de groote stad tracht af te leiden. Het was Jansen die hem, als in een diorama, met plotselinge scherpte, het beeld toonde van het leven waartoe deze maatschappij hem heeft veroordeeld: de grauwe sleur en het leege vermaak zoolang men jong is, de zorg en armoede wanneer men ouder wordt, de jammerlijke oude dag als van zijn grootvader in het armenhuis. Hier heeft hij voor het eerst het onrecht leeren beseffen van een levenslange slavernij en de schade van het onverschillig berusten. Hij heeft de verhalen in zich opgenomen van helden, honderd maal grooter en waarachtiger dan de cowboys met hun paffende revolvers.

Hij heeft voor het eerst de groote stem gehoord der revolutie, zooals jij, roepende uit het verre Rusland weerklank vindt tot in de verste landen, hij heeft leeren voelen wat het beteekent deel te zijn van een klasse op welke de taak rust de wereld voor menschen bewoonbaar te maken, hij is niet langer, in zijn eigen gevoel, slechts de snotjongen en duvelstoejager die naar de pijpen van de grooteren moet dansen,

[p. 145]

hij is een strijder van de jonge garde die opstaat om den laatsten slag met den erfvijand van zijn klasse te beginnen.

Ach, er is niet veel noodig geweest, om het zoo ver te brengen; geen diepzinnige overreding, geen listige demagogie, geen verheven phrases. Tenslotte lag dit alles reeds lang diep in zijn hart verborgen en was het slechts noodig de sliklaag van sleur, vooroordeel en onverschilligheid weg te spoelen zooals men, bij een huis dat lang leeg stond, het stof wegveegt van de ramen en het zonlicht binnenlaat in de kamers. Tenslotte kan iedere proletariërsjongen, hoe weinig hij ook geleerd heeft, zoodra hij met open oogen om zich heen kijkt, hetzelfde leeren zien wat Frits Reeders nu heeft begrepen. Maar niet iedere proletariërsjongen heeft het geluk, dat hij plotseling een tijdlang uit het sleurleven van werkplaats of fabriek wordt weggenomen, niet iedere jongen moet zonnebaden nemen op het dak van een communistischen buurman. Het zou dwaas en misdadig zijn in een strijd als deze ook maar voor nog zoo'n kleine fractie op het toeval te rekenen. Agressief moet de aanval op de arbeidersjeugd ingezet worden. Ze moet worden gevoerd door die arbeidersjongens zelf, welke de taak die op hun rust, hebben leeren begrijpen. Ze moet gevoerd worden door de kleine groep van jonge kommunisten, waarmede Jansen hem in kennis gebracht heeft en het was de eerste daad van Frits Reeders, nadat de dokter hem voor genezen verklaard had, om lid van deze groep te worden.

Weinige weken later werd hij als leerling nageljongen, als aanbrenger, zooals men dit noemt, op de groote werf Feyenoord aangenomen.

 

(Wordt vervolgt.)