[p. 29]

Boekbespreking

Jef Last: ‘Marianne’, 1930; ‘Liefde in de portieken’, 1932. Uitgaven van ‘De Baanbreker’. - N.V. Servire, Den Haag.

Het is niet gemakkelijk een ernstige beschouwing over deze twee romans van Jef Last samen te vatten in een bespreking van enkele bladzijden, en nog moeilijker is het dit te moeten doen in het blad ‘Links Richten’, waarin, bij het beoordeelen van litteratuur andere maatstaven moeten worden aangelegd, dan die der burgerlijke critici, voor wie Kunst en Klassenstrijd twee volkomen en scherp gescheiden begrippen zijn. Last heeft, als revolutionnair schrijver, deze scheiding bewust opgeheven. Zijn werk wordt gedragen door een duidelijke, proletarische tendenz, terwijl het verder de eigenschappen bezit die het, naar de waardebepaling van deze tijd - die burgerlijk is, niet anders zijn kán, omdat er van socialistische kunst of cultuur nog geen sprake is - tot kunst stempelen.

Het werk dient dus op tweeërlei wijze beoordeeld te worden: ten eerste naar zijn bedoeling, dus naar de leidende gedachte die er aan ten grondslag ligt en in de tweede plaats naar het litteraire resultaat dat door den schrijver bereikt werd. Wanneer wij er mede beginnen deze socialistische doelstelling van den schrijver voor oogen te houden, komen wij tot de volgende conclusie: In ‘Liefde in de portieken’ is de schrijver zijn doel dichter genaderd dan in ‘Marianne’, in welke roman het romantisch-revolutionnaire element overheerscht. In laatstgenoemd boek toch komt Last ons voor als een Woutertje Pieterse-achtige, jonge wereldbestormer, die er eens even op een vurig paard en met een zwaard in de hand op uit trekt, in ‘Liefde in de portieken’ is iemand aan het woord van rijpere ervaring, iemand die ingezien heeft dat de klassenstrijd geen zaak is, die door een vurig, goed-willend, romantisch maar tegen zijn taak niet opgewassen Woutertje gewonnen kan worden. Men zou, met een te veel gebruikt en meestal, misbruikt woord kunnen zeggen, dat Last Marxistisch gegroeid is, maar beter en juister lijkt het mij om te zeggen dat hij de proletarische werkelijkheid, het directe leven, in zijn laatste roman dichter genaderd is. Een fout in het boek ‘Marianne’ is in dit verband, dat èn vorm èn uitdrukkingsmiddelen voor den arbeider dikwijls onbegrijpelijk zijn. ‘Liefde in de portieken’ vertoont deze fout niet, de compositie (samenstelling) is eenvoudig, de taal is helder en duidelijk en de gedachten zijn klaar en zonder intellectueele omwegen tot uitdrukking gebracht. Een tekortkoming van dit boek is het echter, dat het proletariaat en zijn strijd vrijwel alleen gezien wordt door de oogen van een burger (de Ik-figuur, die werkmeester op een kunstzijdefabriek is) en dat Martha, de klassebewuste arbeidster, bijna niet aan het woord komt. Van haar leven, haar strijd en gedachten komen wij ongeveer niets te weten. Deze tekorkoming is geen toevalligheid, maar een noodzakelijkheid, die verband houdt met de plaats die Last, als revolutionnair schrijver in dit overgangstijdperk inneemt. Hij doorgrondt de geestesgesteldheid van den burger volkomen, hij kijkt tot op de bodem van zijn ziel en spreidt alles wat hij daar vindt zonder veel moeite voor ons uit. Dit type heeft hij doorleefd, honderden, duizenden van deze menschen heeft bij gezien, waargenomen en begrepen. Hij kent deze menschen zoo goed, omdat hij, zelf het product van een burgerlijke samenleving, nog zoo veel eigenschappen met hen gemeen heeft. De klassebewuste proletariër echter, de proletarisch denkende en voelende arbeider (Martha) is een type dat wij in deze maatschappij slechts zelden aantreffen en dat wij, met onze van burgerlijke denkbeelden doordrenkte geest, slechts met groote moeite en dan nog maar ten deele, begrijpen kunnen. Deze Martha's stellen ons voor evenveel problemen als de socialistische kunst. Ongetwijfeld zou deze vrouw een andere en zeker duidelijker omlijnde figuur geworden zijn, als Last haar geteekend zou hebben naar de communistische arbeidster, zooals hij deze thans in de Sovjet-unie leert kennen.

 

Van litterair standpunt bezien, vertoonen beide boeken uitstekende kwaliteiten. Zij steken ver uit boven het overgroote deel van de romans, die in Nederland gedurende de laatste jaren verschenen zijn. Een enkele bladzijde sober en beheerscht proza van Last, weegt vaak volkomen op tegen dikke deelen vol mooischrijverij, die wij van onmachtige auteurtjes, die boeken vullen om te verbergen dat zij niets te zeggen hebben, te slikken krijgen. Vooral de roman ‘Marianne’ is van een geestelijke bewegelijkheid, die in de Nederlandsche litteratuur bijna nooit wordt aangetroffen. De gedachten-associaties (verbindingen), waarbij de schrijver veel aan de fantasie en het bevattingsvermogen van den lezer overlaat, zijn modern, van een meeslepend tempo en, op enkele

[p. 30]

uitzonderingen na, psychologisch verantwoord. Met een enkel, zeer oorspronkelijk beeld, teekent Last soms een situatie of stemming, waarvoor anderen, met minder resultaat, heele bladzijden noodig hebben. Telkens slaagt hij er ook weer prachtig in de psychische toestand, waarin zijn figuren zich bevinden, samen te doen vloeien met hun omgeving. Er is een voortdurende wisselwerking tusschen uiterlijk en innerlijk, vooral in de roman ‘Liefde in de portieken’. Hier is niet alleen het individu product van het milieu, maar lost de omgeving zich ook volkomen en dadelijk op in de denk- en gevoelssfeer van het individu, vloeien uiterlijk en innerlijk tot prachtige eenheid samen.

Laat ons hopen dat Last deze eenheid, deze harmonie in elk opzicht in zijn werk zal weten te bewaren, dat hij er in slagen zal zijn sterk oorspronkelijk talent met zijn drang naar evolutie in evenwicht te houden, niet terug te vallen tot de burgerlijke litteratuur, maar evenmin dood te loopen in de dorre these der politieke brochure. Er mag dan van Jef Last, als revolutionnair schrijver, nog veel verwacht worden.

MAURITS DEKKER.

Chaos Jos Kop Jansen

(uitgave linksche arbeiders oppositie)

De titel is wèl typeerend voor de inhoud van dit bundeltje gedichten(?)

Reeds in het eerste ‘aan mijn medeproletariërs’ krijgt men de volle maat van des dichters hopelooze verwarring en beïnvloeding door anderen.

Niet minder dan Herman Gorter, Oskar Kanehl en Freek van Leeuwen, kan men hier in één gedicht haast woordelijk beluisteren.

En met de rest van het boekje, zoo al niet aan allerlei invloeden onderhevig, is het niet veel beter gesteld.

Het is àl rijmelarij en woordgestamel, verdichtselen zonder eenig bindend rhythme, innerlijke spanning en verantwoording.

Is dit ‘proletarische kunst’ zooals door den inleider beweerd wordt?

Het lijkt er niet naar!

We zouden er ook stellig niet over spreken, als de schrijver niet overwegend proletarische onderwerpen behandelde en geen arbeider was.

Immers alle proletarische uitingen met een min of meer revolutionaire inslag zooals deze verdienen stellig onze volle en warme belangstelling.

Kop Jansen heeft ons echter teleurgesteld.

Het overwegend deel van zijn bundeltje ‘chaos’ is helaas bijna in alle opzichten nog chaos gebleven.

Goed bedoeld misschien - maar veel te zwak als aanklacht tegen het kapitalisme, wat het toch zijn wil.

Slechts in ‘havenarbeid’ (goddank proza) krijgt men even hoop.

Hier trekt, ondanks alle technische gebreken, stellig een proletarische kleur en -sentiment.

Maar dit is dan ook al het goede wat er van deze uitgave gezegd kan worden.

 

B.M.

‘Het Roode Baken’ kondigt aan...
Flarden
een bundel Revolutionaire Po-e-zie.
Chanson Triste.
 
In wilde nacht verwekt, in duister zwart geboren.
 
gehuld in ‘flarden’ en gebed op stroo...
 
de ‘roode baker’ had het beter kunnen smoren
 
het wurm heeft tóch geen hoop of toekomst zoo.
 
 
 
En tot het kraambed kwamen aangeschreden.
 
de koningen, tot offerhand bereid.
 
en hebben toen het bastaardkind aanbeden
 
met wierookwolken der halfslachtigheid.
 
 
 
De wereldstorm breekt los, men kan de golven hooren
 
die bonzend beuken op de wrakke kust.
 
Geen mensch ziet 't matte licht van 't roode baken gloren,
 
haar schijnsel gaat in bloed en damp verloren
 
op 't hooge, eenzaam duin, der dommelige rust. Fr. v.L.