John Buckland Wright

Een Boekversierder

DE laatste jaren zijn, niet alleen in Nederland, maar in geheel Europa, verscheidene stukken, van het hout gedrukt, voortgebracht, waarin de noot van het moderne goed is getroffen en het element van de kunst niet bepaald ontbreekt. Men ziet die stukken in etalages van meubelzaken, waarin woonkamers zijn ingericht, bij lijstenmakers, bij menschen, die moderne interieurs hebben en overal maken zij inderdaad, het kan niet worden ontkend, een min of meer artistieken indruk. Toch schuilt in die veelheid het gevaar, dat al die voortbrengselen voor hooge, voorname kunst gelden. Het werkelijk fijne is bijkans nimmer gemeengoed. Het wordt in stilte, in de binnenkamer genoten en waar het geheele publiek te hoop loopt is niet zelden mode of schijnheiligheid de drijfveer. Het schoone wordt niet zoo gretig aanvaard. Zoozeer zijn wij door namaak overladen en met het onechte omweven, dat wij het ware als een verademing tot ons nemen. Misschien is deze lotsbeschikking wel goed, want zij maakt het genot des te grooter, de ontroering dieper, de gedachte subliemer.

Ik kan vele portretten van Rembrandt vluchtig voorbijgaan, maar lang blijven toeven bij dat van zijn moeder, die aandachtsvol leest in een heilig boek. Zoo'n enkel stuk leert treffend het karakter van echte, waarachtig diepe kunst kennen en hoe rijk zijn dán de stukken van onzen grooten Vermeer. Zie die schilderij van een jonge vrouw,

illustratie

[p. 208]



illustratie

die een pas ontvangen brief leest. Meesterlijk is hier weergegeven de aandacht; dán ervaren wij het leven in de heilige trilling van een hoogere sfeer, de werkelijkheid geheven in de sfeer der volmaakte heerlijkheid.

Het gaat niet om de kunst van schilderen, van houtsnijden, maar het gaat om de verheffing van de alledaagschheid, de stem van de verlossing, de bevrijding. Ik wil maar zeggen: hebt niet al te hoogen dunk van het vele, dat u tegenwoordig onder de benaming kunst vooral als houtsnede wordt aangeboden, want de aard van deze kunst brengt mede, dat zij zoo gemakkelijk misleidend is. Het zijn altijd slechts enkelen, die het diepere brengen en van dezen wil ik thans eens het werk van een buitenlander wat nader beschouwen. Het is John Buckland Wright, die onder de jongere Engelsche houtsnijders een bijzondere plaats inneemt. Zijn stukken kenmerken zich door stijlvolle soberheid en lenigheid van lijn en in de techniek onderscheiden zij zich van die zijner kunstbroeders door een persoonlijk gestemde verdeeling van wit en zwart. Ik kan niet beter doen dan verwijzen naar de beide hierbij afgebeelde houtsneden (afb. 1 en 5), welke een vrouwenfiguur voorstellen; hierin is mijn bewering geïllustreerd. De kunstenaar heeft deze twee blokken speciaal voor dit artikel gesneden. Over den aard van zijn kunst straks verder.

Buckland Wright, die thans in Parijs woont, is geboren in Dunedin (Nieuw-Zeeland) op 3 December 1897. Na in Oxford te hebben gestudeerd wijdde hij zich aan de studie van de architectuur van 1921-1924, eerst aan de Londensche universiteit, later op een kantoor. In 1925 wendde hij zich van de bouwkunst af en hij begaf zich toen naar Brussel, waar hij begon te schilderen en in hout en koper te graveeren. Hij is op dit gebied autodidact. Hier en daar vertoont zijn werk sporen van het gevoel voor architectuur en dat deze kunst allerminst bloeit door den lust der uitbundigheid is wellicht de diepere bron voor zijn rustig krachtigen arbeid op xylografisch gebied.

Zijn houtsneden hebben, soms alleen plaatselijk, het karakter van gravures en waar hij werking zoekt tusschen wit en zwart is hij zóó plastisch, dat zijn stukken stemmingsvolle pleidooien zijn voor waarlijk beeldende kunst. Alweer kan ik dit niet beter bewijzen dan aan de hand van de beide vrouwefiguurtjes, in den vollen rijkdom van het motief geboetseerd. Ernstig is dit werk; het geeft de hoofdidee weer, in het blanke licht der overtuiging en met denzelfden ernst zal hij illustraties snijden voor een boek. Wanneer men het standpunt inneemt, dat een illustratie geenszins een tot in bijzonderheden uitgewerkte toelichting of een nauwgezette verklaring van den tekst behoeft te zijn, doch slechts een vertolking van het geschrevene in anderen vorm, dan zijn de voortbrengselen op dit gebied van John Buckland Wright alleszins geslaagd.

Wat nu zijn techniek betreft: hij stelt niet groote vlakken zwart tegen wit, noch is er dat andere uiterste, het fijn verdeelde wit tegen het fijn verdeelde zwart over het geheele blok gelijkmatig volgehouden, doch vele zijner prenten laten duidelijk de herkomst zien: het donkere hout, waarin hij kerft met de burijn. En men erkent terstond, dat elk lijntje zijn beteekenis heeft. Let nu op de werking van het zwart, dat als een stramien is waarop hij borduurt. Suggestief heeft men dit werk genoemd, maar het dankte dit vooral aan het primaire van zijn opvatting, zooals ik die uit zijn prenten lees. Zij schijnt deze, dat hij toont hoe ontzaggelijk veel in een blokje hout ligt verborgen en hoe dichtbij het kunstwerkje eigenlijk is. Want met enkele lijntjes of eenvoudige natuur-vormen toovert hij een ontroerend tafereeltje op. Vooral treft daarin dan de sfeer, waarin de uitbeelding als abstractie is opgeheven. Vooral van belang is dit voor werken als The masque of the red death and other tales van Edgar Allan Poe, den meester van de short story.

illustratie

Is er veel talent noodig om een goede short story te schrijven, zij kan in haar bondigheid en diepte niet door ieder worden gevat en gewaardeerd en om dit alles is zij moeilijker te illustreeren dan een roman. Genoemd werk van Poe, uitgave van The Halcyon Press, heeft Buckland Wright van treffende houtsneden voorzien. Eén daarvan (Manuscript found in a bottle) is bij dit artikel weergegeven (afb. 2). Ook illustreerde hij The sonnets of John Keats; een grafisch kunstenaar met den hier geschetsten aanleg en stijl is wel uitermate geschikt voor het illustreeren van dichtwerken van hoogere orde.

Nog andere werken heeft hij voor The Halcyon Press (A.A.M. Stols te Maastricht) van pren-

[p. 209]

ten voorzien. Ik noem o.a. Les oeuvres complètes d'Arthur Rimbaud (1931), waarvoor hij een portret van den dichter in koper graveerde en Die Leiden des jungen Werther, waarvoor hij 10 kopergravures maakte. In voorbereiding is Endymeon van John Keats met 25 kopergravures. De openbaring van Johannes met 11 houtsneden en een werkje van A. Roland Holst met 6 houtsneden.

Het zal geen verwondering wekken, dat Buckland Wright ook in koper graveert, aangezien immers vele zijner houtsneden zoo dicht reeds de gravure naderen. Een afbeelding uit Goethe's Werther is in het Maart 1932-nummer van Den Gulden Winckel opgenomen.

Voorts heeft deze graficus een serie kerstkaarten in hout gesneden, welke in elk opzicht oorspronkelijk zijn en wel in de idee, in de uitvoering van die idee, den soberen vorm, den sterken stijl. Sfeer en fijne geest kenmerken deze subtiele prentjes. Menigmaal nadert fijnheid de grenzen van decadentie; hier echter is zij frisch en nieuw van leven, stil-diep van zin. Ook de prachtige Christmas Cards zijn een uitgave van den heer A.A.M. Stols (The Halcyon Press).

De kerstkaart is in ons land nog heel weinig gebruikt. Mogen velen al meenen, dat men zich voor dergelijke dingen in de eerste plaats tot Nederlandsche artiesten moet wenden, wij sluiten ons slechts tot eigen schade binnen de palen van ons land op. En wanneer het gaat om zaken, welke in het buitenland meer gecultiveerd zijn dan hier, is het dan niet een geestelijke noodzaak, om die te bestudeeren èn te beproeven?

Ook aan exlibris heeft deze kunstenaar zich gewijd. Ik ken van hem exlibris voor Everard Bouws en Mr. J.C. van Sandick (afb. 1), beiden Nederlander, voorts voor een Belg, wiens naam niet in het exlibris voorkomt (motief: St. Joris en de draak) en voor zijn vrouw en zichzelf (afb. 3). Het trekt de aandacht, dat de beide laatstbedoelde

illustratie

simpel van opzet zijn, in den geest - wat althans de opvatting omtrent een exlibris betreft - van soortgelijk werk van Gordon Craig. Het exlibris voor Wright zelf is 1.7 × 2.7 cm en dat voor zijn vrouw 2.2 × 2.8 cm groot, terwijl beide een eenvoudig beschreven figuurtje bevatten en overigens niets dan de initialen. Het St. Jorisexlibris (2.8 × 3.2 cm) is een klein meesterstukje van compositie en zwart-wit-schakeering. De boekmerken voor de beide Nederlanders boeien niet minder door de hoedanigheden van des kunstenaars talent, maar ook ligt zijn vermogen voor illustratiekunst daarin. Buckland Wright uit zich

[p. 210]

eigenlijk tweeledig, hetzij fijn graveerend in het blok, hetzij rijkelijk wit daaruit scheppend om het geheel een fiere plastische kracht te verleenen, terwijl zijn werk nimmer vrij is van de sfeer, die realiteit tot kunst sublimeert. Ik acht het daarom voor de kunst van ons land een aanwinst, wanneer werk als dat van John Buckland Wright hier wordt aanvaard.

Men kan iets van en over hem vinden in:

The Woodcut No. VI. Fleuron Press.

The New Woodcut by Malcolm C. Salaman (The Studio, special spring number 1930).

Wood-Engraving, Bernard Sleigh, Pitma, 1932.

Arts et Métiers, Graphiques de Paris, No. 17.

Den Gulden Winckel, Maart 1932.

Het Vaderland, 23 Juli 1932, avondblad.

 

JOHAN SCHWENCKE



illustratie