Boekenschouw

Nederlandsche romans

J. van den Tempel, Jacqueline Vrijlieff. - Amsterdam, Uitg. P.N. van Kampen en Zoon.

Wanneer een Tweede Kamer-lid een roman heeft geschreven, behoort dit niet tot de daaglijks voorkomende gebeurtenissen. Wanneer dan dit Kamerlid behoort tot de s.d.a.p., komt er een zekere omlijning in onze voorstelling omtrent dezen roman. Maar hierin komt men bedrogen uit. Al het heroïsche, dat in vroegere jaren een roman van sociaal-democratischen huize mocht aankleven, is in het boek van den heer J. van den Tempel niet aanwezig. Het is hier: koffie-verkeerd.

De socialistische levensbeschouwing komt er kaal af en de room van 't leven is aanwezig in een volle, gulle hoeveelheid, in den vorm van materieele voldaanheid. Zelfs dat kleine scheutje koffie, inplaats van althans pittig of eenigszins aan den sterken kant te zijn, smaakt flauw.

Een volksmeisje, dat uit reactie op het armoe-leven harer ouders, hooger-op wil, en in dit streven slaagt, ziedaar de inhoud van dit boek. Bewondering voor zijn heldin doorgloeit den schrijver; een min of meer zielige figuur wordt naast haar de soc. dem. volksleider, een man, die idealen heeft en een mindere dosis egoïsme. Het woord: verheven, wordt telkens in verband met het meisje - Jaantje, die al spoedig zich herdoopt in

[p. 139]

Jacqueline - gebruikt. ‘Zij is vervuld van een bezielende en verheven levensdurf en brengt het tot een enorme maatschappelijke hoogte.’ Dit zinnetje uit de aankondiging van den roman is typeerend voor 't boek. De ‘enorme maatschappelijke hoogte’ is de staat van bezit van een groot modehuis. Het ‘verhevene’ van Jaantje Vrijlief, die zich als meisje van even twintig Jacqueline Vrijlieff met twee keer een f laat noemen, kan den onbevangen lezer tot het einde geen moment blijken.

Heel hard werkt ze in den aanvang; in een simpel winkeltje begint de heldin japonnen naar eigen ontwerp te verkoopen. Door roofbouw op haar jeugd te plegen, weinig te eten en te slapen, gedijt het zaakje. Brutaal grijpt ze de levenskansen aan, meisjesschroom is niet meer van dezen tijd en is dan ook niet aanwezig, alle gevoelens weet Jacqueline ten onder te brengen voor dat eene: financieel in 't leven te slagen. Voelde men dit element als een reactie op haar jeugd, dan zou men met meer graagte de bewondering van den schr. voor zijn heldin kunnen deelen, doch de schr. heeft deze te weinig doen gevoelen. Er is een gevoelstekort ontstaan waarin de lezer zelf moet trachten te voorzien.

Met goed-praten en redeneeren kan men er dan wel zoo'n beetje komen de figuur van het meisje wat beter te zien, doch de schr. is inderdaad te kort geschoten. Waarom bijvoorbeeld blijft deze Jacqueline zoo koud tegenover de moede tobbers die haar ouders zijn? Is het dan wonder, dat zij schatrijk aan 't eind van 't boek onvoldaan is en weinig gelukkig? De schr. bewondert zijn heldin; doch de lezer, die een gemis veronderstelt in de uitbeeldingskracht van den auteur kan, zoo hij deze Jacqueline moet zien als ze werd uitgebeeld, slechts een amoreele vrouw vinden.

Wanneer op het hoogtepunt van haar slagen een liefdesroes haar bevangt voor een chef in haar zaak, een man van ‘hupsche vitaliteit’, wordt deze meer als fysieke bevrijding dan als wat ook beschouwd. Hij brengt haar geen voordeel, dus is hij voor haar geen partij!

Er is mij geen roman bekend in onze literatuur, waar de berekening in de liefde met zooveel goedkeuring van 's schrijvers kant wordt ten tooneele gevoerd. En dat is niet alleen bij deze Jacqueline, doch ook bij haar zuster, die de vrouw van een soc. dem. leider wordt, het geval. Zonder de minste hekeling of ironie krijgen we deze levensvisie als een vanzelfsprekendheid. Heel het inzicht van dezen schr. is, laten we zeggen: ongewoon. Als Jacqueline een nieuw modehuis heeft gekocht, lezen we, dat de sprakelooze winkeljuffrouw purper van ontroering werd. ‘Misschien,’ zegt de schr., ‘was het de weerglans der verhevenheid, welke tot ingetogenheid drong.

‘Want haar patrones was op dat oogenblik verheven en schoon.’ Jacqueline's jubel gold niet dat breede huis. Haar aspiraties reikten tot over den verren horizont. Haar jubel was puur een blijde groet aan haar vermetele genius.’

Deze uitbundige, of laat ons beter zeggen, deze dikke woorden, vindt men telkens. De arbeidersdochtertjes lachen bijvoorbeeld voortdurend: hautain.

In hautaine staat is Jacqueline doorgaans en we krijgen den indruk, dat haar geestelijke vader haar zoo het liefste ziet. Hautain, verheven en gedistingeerd zijn voor dezen auteur de geliefde adjectieven.

Bladz. 192. - ‘Hij (de chef) was een gedistingeerd heer.’ Een paar zinnen verder: ‘Frank gloorde zijn blik onder de begoocheling der illusie, dat hij als gedistingeerd heer stond tegenover een grande dame.’

'n Grande dame zijn en: 'n heer, schijnen de hoogtepunten in schrijvers bewondering voor menschelijke wezens. De woorden: nobel en verheven, zijn voorts kwistig rondgezaaid.

Las deze schr. de Meesters: Geertje wel eens? Dit boek, dat het volkomen contrast is van het zijne! Waarin de Eerste Meidag, de feestdag van de Sociaal Democratie tot een innerlijke gloed, ja, tot een overtuiging stijgt. Ook v.d. Tempels boek eindigt met den eersten Mei. Aan den lezer de vergelijking.

 

ALBERTINE DRAAYER-DE HAAS

 

J. LIMBURG, De Twijfelaar. - 's Gravenhage, D.A. Daamen's Uitg. Mij.

 

Een met vuur geschreven roman door een bollenkweeker. Jan Walch heeft Limburg ‘ontdekt’ en in zijn voorwoord schrijft hij, dat dit boek zal boeien door de vaderlandsche typen in hun milieu. Ook letterkundige waarde kent Walch aan dit boek toe: ze ligt in de onbekommerde, rustige en voortvarende zuiverheid, waarmee dit leven is weergegeven.

Het komt mij voor, dat Walch de plank niet ver misslaat. Hij noemt echter een ander element niet, dat m.i. de voornaamste oorzaak onzer geboeidheid uitmaakt, en dat is het primaire gevoel voor romantiek, waardoor deze jonge auteur gedreven wordt. Twee geliefden, gescheiden door het geloof, strijdend en lijdend voor hun liefde ... kan het mooier? Bovendien is de theologie rijkelijk aanwezig en de auteur beoefent een eenvoudige neutraliteit, die in ons in ‘ismen’ verdeelde vaderland zeldzaam is.

Jilles Limburg heeft de echte vertellersaard en ik zie met verwachting zijn volgend boek tegemoet.

 

EMMY VAN LOKHORST

Taalkunde

CH.F. HAJE, Taalschut. - Leiden, Leidsche Uitg. Mij.

 

Schoolmeesters kunnen nuttig zijn, zijn meestal erg vervelend, vaak erg geleerd, maar niettemin stom, want men kan ongeloofelijk veel weten en toch een belachelijke stommeling zijn. Onder schoolmeesters, leeraren en professoren is zulks zelfs lang geen uitzondering. Voor maniakken geldt hetzelfde. Maar toch hebben zij hun nut, dat zij zelf natuurlijk schromelijk overdrijven - anders waren zij geen maniak. Zoo ook de heer Haje, over wien in D.G.W. even iets te doen is geweest in verband met zijn eigenwijze schriftelijke cursus in De Groene.

In dit boekje Taalschut is thans veel van de aldaar geleverde wijsheid vergaard, waarvan velen, zeer velen, heel veel kunnen leeren, omdat slordigheid niet alleen met de pen, doch ook met de mond den mensch makkelijker afgaat dan zorgvuldigheid en netheid. Dat ‘netjes spreken’ en schrijven wordt echter vaak vervelend ‘gemààkt’, geaffecteerd, waartoe vooral leidt, die overdreven chauvinistische angst voor vreemde woorden. Wanneer de taalschutter het woord ‘efficiency’ een modeding noemt, is hij er glad naast en toont hij het maniakale des schoolmeesters. ‘Dat men het als efficientie tenminste niet een beetje opknapt, toont wel aan, hoezeer men aan het Engelsch verslaafd is.’ Ned. is ‘doeltreffendheid (van maatregelen) doelmatigheid (van inrichtingen)’ en dan volgen nog enkele vertalingen, die omslachtig en ernaast zijn. Zoo is de heer Haje ook in zijn ‘als-of-dan’-theorie een dorre theoreticus, kortom een frik, maar dat neemt niet weg, dat alle frikken paedagogische beteekenis hebben. De gedweeën zullen hun lessen nimmer vergeten tot triumf der uniforme verveling, maar de

[p. 140]

‘creatieve vitalisten’ zullen hen uitlachen, tegen hun lessen zondigen, de levendigheid verhoogen en het nieuwe scheppen, waaruit de schoolmeesters dan weer ‘regels’ kunnen gaan opstellen.

W.S.