De z.g. Vuurtoren op het Plein

NA hetgeen hier over de behandeling der litteratuur, elders over de behandeling der muziek in het op onverantwoordelijke wijze bewerkte ‘Handbook of the Netherlands’ te berde is gebracht, komt nu ‘Het Vaderland’ met een reeks nieuwe enormiteiten, in deze onuitputtelijke mijn gedolven, aandragen.

Wij citeeren het Haagsche orgaan:

 

‘Er is van litteraire en artistieke zijde gewezen op

[p. 98]

de onvolledigheid van de informaties, welke door het departement van Buitenlandsche Zaken in een Handboek van Nederland en de overzeesche gewesten gegeven worden. Wij hebben een en ander uit die critieken, die eigenlijk felle aanvallen waren, overgenomen. Daarbij hebben wij echter geen oogenblik uit het oog verloren, dat een dergelijke uitgave niet in de eerste plaats van litterair of artistiek standpunt uit mag beoordeeld worden. Men wil reclame maken voor ons land onder een buitenlandsch publiek, dat zich in overgroote meerderheid niet zoo heel erg zal interesseeren voor de nuancen tusschen de kunst van Geerten Gossaert, Willem de Merode en Nellie van Kol, die met hun drieën de lange lijst van Nederlandsche schrijvers en schrijfsters sluiten.

Natuurlijk had het wel een beetje minder... belachelijk gekund. Wel een beetje al te erg is de bewering, dat ons land heelemaal geen origineele denkers heeft gehad op het gebied der theologie, “but only expositors”. De heeren zijn wel zeer streng! Amusant is het zinnetje over de wijsbegeerte; ook daar geen mannen met eigen beteekenis, maar slechts “able imitators”: Bolland, who tried to re-introduce Hegel to philosophic minds; Meyer, who revived Spinoza; Bierens de Haan, who re-introduced Hegel in his own way; Levy who revived Kant...’, enz.

Het had waarlijk wel wat beter gekund, vooral dat hoofdstuk over ‘Sciences’, waarin zeer belangrijke namen vergeten zijn en veel minder belangrijke wel genoemd. Zoo wordt Feith vermeld onder de historici, maar Japikse vergeten. Aan 't slot van dit hoofdstuk over de wetenschappen is er ook nog even sprake van den ‘Dietschen stam’ in een zinnetje, waarvan geen mensch wat zal begrijpen, als hij er al vooruit niet alles van weet en dan kan constateeren, dat de schrijvende ambtenaar het maar half begrijpt.’

 

Dus óók de filosofie en de wetenschappen zijn met de klomp behandeld. Het is een frissche geschiedenis!

Wat ons echter sterk trof is de bewering van ‘Het Vaderland’: dat het er eigentlijk niet op aan komt of kunst, letteren etc. al of niet, goed of slecht in dit handboek vertegenwoordigd zijn! Hier nu wordt de Nederlandsche afkeer van alles wat niet technisch, economisch, statistisch, - van alles wat niet direct, tastbaar nuttig is, op zijn duidelijkst uitgesproken.

Wat gaat het de buitenlanders aan dat we dichters, filosofen, muzikanten hebben! Wie ter wereld interesseert zich voor poëzie, schilderkunst en voor het vrije denken? Maar de Veestapel, de Sacrosante Sluizen, de W.C.'s met Supertrekbeweging, diè vormen onze Waarachtige Glorie, onze eenige, eeuwige Trots.

Blijde dat ‘Het Vaderland’ onze kritiek op de uitgave van Buitenlandsche Zaken steunt, zijn wij nòg blijder met de onomwonden formuleering van het burgermansmachinistenstandpunt, dat langzamerhand Het Nationale Standpunt geworden is.

‘Het Vaderland’ is, in weerwil van de gemaakte fouten, dr. Nederbragt dankbaar voor zijn initiatief. Wij kunnen die dankbaarheid noch deelen, noch begrijpen. Wij kunnen ons niet dankbaar toonen jegens iemand die een door en door slecht, van onbekwaamheid getuigend, werk tot stand brengt, en die bovendien zijn land in de oogen der vreemdelingen verkleint, door de hóógste waarden, de geestelijke, te miskennen en te bespotten.

J. Gr.