Afscheidsbrief aan Frits Hopman

If you have tears, prepare to shed them now.
Julius Caesar.

IN ons journalistiek leven, Zeer Geachte Heer Hopman, hebben wij veel menschen leeren kennen en gij moet zelfs gezegd hebben, dat ge na uw vijftigste jaar - tijdstip, waarop ge het redacteurschap van de N.R.C. aanvaardet - de meeste menschenkennis opgedaan hebt. En die menschenkennis deedt ge op in uw ambt, dat zoo ontzaggelijk veel van u geëischt heeft, omdat ge er zoo laat toe geroepen zijt.

Ook ik heb, als journalist, veel menschen leeren kennen, toen ik geregeld interviews hield. Bij deze slachtoffers van mij waart ook gij. Velen, de meesten van hen, ben ik vergeten en zij mij òf het contact, dat aanvankelijk bestond, ging te loor, toen ik, als journalist, mijn plicht had gedaan en dus, na het bereiken van hun doel, heen kon gaan.

Maar met enkelen is het contact gebleven, is een vriendschappelijke verhouding blijven bestaan. Tot die weinigen behoordet gij. En ik was daar blij mee, omdat ik in u een eerlijk man heb leeren kennen. Eerlijke menschen zijn zoo schaarsch.

Toen ik dan ook in de ochtendbladen van 5 Maart las, dat ge heengegaan waart, heb ik een pijnlijken schok gevoeld, een gemis en mezelf verweten, dat ik u niet méér geschreven heb, dan ik gedaan had, dat ik u niet had opgezocht, toen ge vrijwel machteloos, lichamelijk althans, op het ziekbed lag.

Maar wat baten verwijten? Een journalist moet zooveel schrijven iederen dag, dat hij er zelden toe komt om dan nog brieven te pennen in zijn weinigen, vrijen tijd.

Nu zijt ge heengegaan en wat ik u te zeggen heb mag ik zeker wel in dezen afscheidsbrief doen, al zult ge hem ook niet meer lezen en al zal er nooit antwoord op komen, geschreven met uw prachtig, gelijkmatig handschrift.

Nog zie ik ons zitten te Leiden - het was kort vóór de aanvaarding van uw journalistieke ambt - een correct man, keurig gekleed, met bijzonder fijne handen, handen van een aristocraat. Een mensch, die zich niet anders voordeed dan hij was, die zich volkomen bewust was van hetgeen hij zei en dit zegde zonder aanstellerij. Maar tevens bleek uw volkomen bescheiden aard, toen ik mijn interview, dat ik u ter lezing toegezonden had, terug ontving.

Hadden anderen het door hen gesprokene soms geheel gewijzigd, gij hebt er alleen enkele zinnen uit geschrapt, niet omdat ze onjuist waren weergegeven - ik ben me bewust dit menig keer gedaan te hebben - maar omdat uw vrouw het beter vond, dat zij er niet in voorkwam en ge zelf, bij nader inzien, meende iets te moeten verzwijgen.

Nu ge zijt heengegaan vol goede gedachten (hoe kan het anders?) mag ik één gebeurtenis wel vertellen, omdeze het teekenend is voor uw volkomen gentlemanlike optreden, dat uw heele leven heeft gekenmerkt.

Ge waart te Londen en ge leedt daar armoede, toen u een brief bereikte van Cornelis Veth, die u aankondigde, dat hij u zou komen bezoeken en met u als gids

[p. 58]

hoopte Londen te zien. Ge hebt hem ontvangen, rondgeleid en een lunch aangeboden, maar Veth heeft nimmer geweten, dat ge eerst uw horloge naar den lombard hebt moeten brengen om dien lunch te kunnen betalen.

Dat was een typische trek in uw karakter, dat ik heb leeren waardeeren om zijn eerlijkheid en groote hoffelijkheid. Een andere trek was uw medeleven met de nooden van uw medemensch. Zelf heb ik daarvan de bewijzen ondervonden in den loop der jaren.

De laatste maal, dat ik u lang achtereen gesproken heb was te Utrecht en op den terugweg in den trein na de promotie van Anthonie Donker. U sprak over uw journalistiek werk en ik mag het niet verzwijgen: mijn indruk was, dat ge daarin niet hebt gevonden, wat ge er van verwacht hebt.

Telkens meende ik reeds, als ik uw weloverwogen essays, die u onder den titel Letterkundige Kroniek liet verschijnen, las, dat het journalistieke werk u overdonderde, als de aanblik van een oerwoud een totok doet. U schreef herhaaldelijk, dat u laat in den nacht nog zat te lezen en te werken, en het wil niet uit mijn gedachten, dat de zenuwsloopende journalistiek uw gestel heeft aangetast.

En: heeft de journalistiek u - en er zijn er velen - niet eenigszins ontgoocheld?

U hadt het zich anders gedacht, volkomen vrij. Maar ook de vrijheid bleek beperkt te zijn en dat stelde u te leur. Onomwonden hebt gij het ons - A. Roland Holst zat er ook bij - verteld wat u zoo speet en mij viel het op, dat er in uw vroeger zoo rustigen toon iets bitters was gekomen.

Men wordt ook niet ongestraft pas op zijn 50ste jaar journalist!

Die journalistiek had nog een tweede nadeel: uw creatieve arbeid was er geheel door teniet gegaan, wat jammer was. Want in ons land, waar de short story zooveel wordt beoefend - u weet hoe schrikbarend veel feuilletons voor één nummer per dag binnenkomen op de redactiebureaux, maar hoe weinig er bruikbaar van zijn - verschijnen slechts weinig uit-stekende schetsen en hetgeen u leverde was van buitengewone fijnheid. Gij hebt er geschreven, die langer zullen leven dan menige succesroman. En voor dat werk hadt ge heelemaal geen tijd meer.

Dat was een groot verlies. Maar den mensch hadden we behouden, den eerlijken, oprechten mensch, die telkens uit uw essays sprak. Zóó heb ik u leeren kennen en waardeeren, zóó zal ik aan u blijven denken. Het was me een eer, dat ik u heb leeren kennen, want hoeveel oprechte menschen zijn er?

Dit hier te hebben mogen zeggen, wat ik onmogelijk bij uw leven heb kunnen doen, was me een behoefte, hooggeachte Heer Hopman. Ik dank u voor uw eerlijkheid, oprechte menschelijkheid en persoonlijke belangstelling.

G.H. 'S-GRAVESANDE

6 Maart 1932.