Tijdschriftenschouw

Christelijke blijdschap

Aan het eind van den 9en Jaargang werpt de Redactie van OPWAARTSCHE WEGEN een terugblik van bezinnenden aard, waaraan wij het volgende ontleenen, omdat hierdoor positie en streven dier groep Christelijke letterkundigen het duidelijkst wordt verklaard.

De Redactie schrijft:

‘Meningen kan men niet op anderen overdragen door blote mededeling; inzicht moet verworven worden. Daarom zou het naïef zijn te menen, dat een konferentie of een paar aan de rand van het polemiese verwijlende artiekels alle misverstand konden opruimen. Toch zal het ieder uit artiekel en boekbesprekingen duidelijk zijn geworden, dat de redaktie, zonder aan uit een rationalistiese 19de eeuw voortgekomen richtingskwesties te denken, Christelike normen voor de kunst niet alleen erkent, maar zelfs vrij scherp tegen verwringing van deze normen partij kiest. Zij meent, dat een van de grondfouten van vele jonge, zoekende Christelike kunstenaars is, dat zij persoonlikheid laten ondergaan in individualisme, waardoor op het beslissende moment gekozen wordt tegen de naaste, voor het zelf, waardoor deze poëzie alleen haar grootste intensiteit bereikt in de kreet, waarmee de dichter terugschrikt voor wat de grond van zijn kunst zijn moest: zichzelf verliezen in God. Daarom ontbreekt te vaak Christelike blijdschap en besef van verantwoordelikheid, Christelike gemeenschapszin.

De redaktie zegt deze dingen echter niet in hoogmoed, alsof de dagelikse toepassing van haar idealen autoritair kan worden geëist en voor haar zelf van vanzelfsprekende gemakkelikheid is. En haar is niets liever dan dat de gedachtenwisseling, die de medewerkers over deze onderwerpen in de afgelopen jaargang binnen ons tijdschrift brachten, ook in de nieuwe jaargang wordt voortgezet.

Overigens blijft de redaktie zich verzetten tegen berijmde en tot roman geforceerde stichtelikheid: er moet in de literatuur meer dan de goede bedoeling te prijzen zijn.’

St. Sylvester

De aangenaam weemoedig streelende behoefte van Oudejaarsavond-bezinning heeft ook de Redactie van De Gemeenschap beroert, weshalve deze het intreden van den nieuwen Jaargang een geschikte aanleiding vindt zich te ‘verantwoorden’. Met een ‘Verantwoording’, hetzij voor God, geweten of minder gedweeë lezers opent DE GEMEENSCHAP het Januarinummer, waarin de Redactie gehoorzaamheid - al dan niet perinde ac cadaver - belooft en de lezers aanspoort tot gebed.

Als zuiver beeld van de positie van ‘De Gemeenschap’ zij deze ‘Verantwoording’ bij de Jaargangswisseling aangehaald:

‘Ofschoon “De Gemeenschap” voor talrijke lezers op de eerste plaats de beteekenis kreeg van een strijdschrift, werd dit maandblad steeds geredigeerd met het inzicht, dat de overtuigingskracht van een geslaagd kunstwerk sterker en verderstrekkend is dan die van een geslaagd betoog. Het een sluit echter het ander niet uit en lang niet altijd wordt het betoog overbodig gemaakt door het kunstwerk. De grondslag van ons werkprogram is het katholiek beginsel, en dit is een strijdbaar beginsel, omdat wij leden zijn van de Strijdende Kerk, die gedurig bidt om de vernieuwing van het aanschijn der aarde. Op beslissende oogenblikken heeft het Katholicisme zich in de Nederlandsche letterkunde dan ook

[p. 40]

strijdbaar gemanifesteerd, niet alleen apologetisch, maar ook zoo noodig correctief. Wij zien geen redenen om met deze traditie te breken. Eerder integendeel.

Ons maandblad is sinds 1929 onderworpen aan de praeventieve censuur. Dit beteekent, dat ieder nummer, alvorens te verschijnen, nagezien en soms gewijzigd wordt door een priester, dien Z.H.E. de Aartsbisschop van Utrecht daartoe heeft aangesteld. Op een onzerzijds gedaan verzoek tot ontslag van deze praeventieve censuur, heeft Z.H.E. in overleg met het voltallige Nederlandsche Episcopaat weigerend beslist. Voor twee redacteuren, Chr. de Graaff en Lou Lichtveld, werd dit een reden tot het nemen van ontslag. Zij meenden niet langer verantwoordelijk te kunnen blijven voor den inhoud van een maandschrift, hetwelk, na door de redactie te zijn opgesteld, nog kans heeft te worden gewijzigd. Deze meening kunnen wij voor het onderhavige geval niet deelen.

Het aftreden der genoemde redacteuren sluit niet in, dat zij hun medewerking aan ons maandblad ontzeggen.

Wij hopen, dat de actie van “De Gemeenschap” gesteund door het gebed en de geestdrift onzer lezers, vruchtbaar zal zijn, ook in 1932.

Ons werk is: te zaaien. God is het, die den wasdom geeft.’

Na deze ‘Verantwoording’ kan men het zeker als een vreedzame uiting van Coalitiegeest, ook in de Letteren, beschouwen, dat de redacteur van ‘De Gids’, de dichter M. Nijhoff, van wien men een door het Episcopaat toegelaten gedicht in deze aflevering aantreft, zich blijkbaar goedertieren aan de praeventieve censuur onderwerpt. En een welwillende zelfkastijding kan men het van den niet-katholieken Chr. dichter A.J.D. van Oosten noemen een opengevallen redactiezetel in te nemen met de belofte zich gezeggelijk naar het Episcopaat te voegen.