[p. 23]

Franz Hellens

Documents secrets

DE Fransch-Belgische schrijver Franz Hellens, pseudoniem van dr. Frédérique van Ermenghem, die half Februari gehuldigd zal worden naar aanleiding van het feit, dat hij 50 jaar is geworden, werd 8 September 1881 uit Vlaamsche ouders te Brussel geboren.

Dat deze huldiging nu pas plaats zal hebben vindt zijn oorzaak in verschillende redenen. Een groot comité is samengesteld, waaronder de namen van eenige Nederlanders en veel Vlaamsche en Fransche schrijvers voorkomen.

De huldiging zal bestaan uit de verschijning van vier boeken van Hellens. Ten eerste zal bij A.A.M. Stols te Brussel uitkomen een autobiographisch geschrift: Documents secrets, in 150 exemplaren op Hollandsch papier, 10 op Japansch (bovendien 25 ex. niet in den handel); ten tweede een keuze uit alle novellen onder den titel Les Réalités Fantastiques (contes choisis 1909-1929) bij de Nouvelle Revue Française; ten derde een luxe-editie van Les Clartés Latentes, gedrukt op en uitgegeven door het Hooger Instituut voor Ambachtskunsten te Brussel en ten vierde Poésies. In dit laatste boek zijn de gedichten van Hellens voor het eerst verzameld in de reeks Une oeuvre un portrait van de Nouvelle Revue Française met een portret door Amedeo Modigliani.

Hellens is de zoon van prof. dr. F. van Ermenghem, oud-hoogleeraar in de Geneeskunde aan de Universiteit te Gent en Secrétaire perpétuel (bestendig schrijver) aan de Académie de Médecine te Brussel. Hij studeerde rechten te Gent bij de Jezuïeten, waar voor hem Verhaeren, Maeterlinck, Rodenbach en Van Lerberghe ook hun studiën waren begonnen.

Zijn jeugd bracht hij te Wetteren, dicht bij Gent, door, waar zijn ouders waren gaan wonen, toen hij nog geen jaar oud was. Tot zijn twaalfde jaar heeft hij een zeer groote vrijheid genoten op het buiten van zijn ouders en deze tijd van zijn leven heeft een diepen indruk op hem gemaakt. Men vindt er herinneringen aan in de meeste werken van den schrijver. Le Naïf (1926) en L'enfant et l'ecuyère zijn souvenirs aan deze periode in zijn leven en aan de volgende jaren te Gent, waarheen zijn ouders gingen verhuizen.

Te Gent studeerde hij, zooals ik reeds schreef, in de rechten en ook die stad heeft hem gefascineerd en geïnspireerd tot het schrijven van zijn En ville morte en Les Hors-le-Vent. Dit laatste boek is zijn eerste belangrijke werk (1909). Zijn eerste letterkundige proeven verschenen in een studentenalmanak, die hij in 1902 stichtte. Daarin vindt men verzen van Hellens, geïnspireerd op Verhaeren. In dien tijd nam hij deel aan een wedstrijd voor poëzie van La Plume, een blad, dat onder leiding stond van Paul Fort en hij werd onder de eersten gesteld.

Toen hij zijn studie had voltooid werd hij al spoedig verbonden aan de Kon. Bibliotheek te Brussel. Vandaar ging hij over naar de Bibliotheek van het Parlement, waarvan hij thans directeur is.

Zijn derde boek, Les clartés latentes, verscheen in 1912 met een voorrede van Camille Lemonnier; het werd bekroond met den prijs van de Académie Picard. Edmond Picard wijdde een artikel aan dezen jongen schrijver en voorspelde hem daarin een schitterende toekomst.

Van 1915 tot 1919 woonde Hellens in Frankrijk (Parijs en Nice). Een ernstige ziekte noodzaakte hem in een milder klimaat te leven en hij heeft er zelfs over gedacht daar te blijven.

Na Nocturnal (1919), verscheen in 1920 zijn eerste roman Mélusine, een werk, dat hij in 1916 te Nice geschreven had. En nu is het merkwaardige van dit boek - bewijs dat Hellens een belangrijk voorganger is - dat daarin het surrealisme wordt aangekondigd, zooals in Bass-Bassina-Boulou, de roman van een negerfetisj (1921), de negerrage werd voorvoeld. In een Fransch artikel heeft E. du Perron daarop gewezen, toen hij schreef: ‘Ecrire Mélusine quatre ans avant le surréalisme et Bass-Bassina-Boulou sept ans avant les produits nègres de M. Paul Morand, ce n'est pas faire preuve d'une bonne politique littéraire.’

Zijn roman La femme partagée, die in 1929 bij Grasset is verschenen, heeft zijn succes volkomen gemaakt en men kan gerust zeggen, dat Hellens de eenige Fransch-Belgische auteur is van heden, die Europeesche bekendheid en beteekenis heeft. De eenigen, die in Frankrijk nog wat reputatie hebben, zijn André Baillon en A. 't Serstevens, maar zij hebben niet de positie in en buiten België, die Hellens heeft. Hij is, op dit oogenblik, de eenige groote figuur in België, de eenige meester.

Behalve door dit romantisch en novellistisch werk heeft Hellens door de tijdschriften, die hij dirigeerde, veel invloed uitgeoefend. Zoo stichtte hij in 1921 met André Salmon het maandblad Signaux de France et de Belgique en later Le disque vert. Vooral de speciale nummers van dit laatste tijdschrift o.a. gewijd

[p. 24]

aan Freud en Max Jacob waren zeer gezocht en zijn thans ook onvindbaar.

Verder heeft Hellens nog eenige tooneelstukken in een bedrijf geschreven Massacrons les innocents en Bernard et les vieilles femmes, die niet opgevoerd zijn, en studies o.a. over Terborch en Ensor.

Ik schreef reeds, dat onder den titel Documents Secrets een autobiographisch werk van Hellens zal verschijnen. Het is mij vergund geworden het manuscript te lezen en er een en ander aan te ontleenen, maar alvorens hiertoe over te gaan is het zeer interessant - ter vergelijking - te lezen wat Karel van de Woestijne in 1922 in den N.R.C. over Franz Hellens heeft geschreven:

‘Alleen wie gelooft kan waarlijk eenvoudig zijn. Ik heb het gevoel, dat Franz Hellens niet meer in zich zelf gelooft.
Dat is geen persoonlijke aantijging: het is alleen het verwijt, dat hij zich anderen te grabbel heeft gegooid. Ik ken hem als in den grond naïef en zwak. Omdat men van zijne vooroorlogsche boeken weinig heeft gesproken, meent hij wellicht, dat ze niet deugen. Onder den oorlog is hij verder in aanraking gekomen met een voor hem nieuwe wereld: lange jaren heeft hij doorgebracht in de omstreken van Cannes en Nice. Gesproten uit een streng-katholiek geslacht, opgekweekt in een milieu van stevige burgerdeugden; geleid door een vader, die hem de tucht heeft opgelegd van den grooten geleerde, die hij is - de bioloog professor van Ermenghem -; bezeten, anderzijds, door een hallucinatorische fantazie, die hem, in een gezin als het zijne, geslotenheid oplei, zag hij zich ineens verplaatst in een cynisch cosmopolitisme, dat hem zonder groote moeite bemeesterde. En zoo verging het hem als zoovele leerlingen der Gentsche Jezuïeten: hij vocht zich vrij, zonder zich echter te kunnen losscheuren van den angst om zijne nieuwe vrijheid.
Erbij kwam de literatuur der ware vrijen, die nooit vooroordeelen hadden gekend. Intusschen zoeken sommigen van die werkelijk vrijen naar eene gebondenheid, die ze aan hen zelf terugschenkt: ik herinner aan de bekeering van een Max Jacob, en het zou mij weinig verwonderen zoo een André Salmon denzelfden weg opging. Met Franz Hellens ging het andersom: de verlossing uit zijne gebondenheid heeft allen grond onder

illustratie
FRANZ HELLENS

zijne voeten tot drijfzand gemaakt.
Hij neme mij deze excursie in zijn intiem leven niet kwalijk: zij was noodig om de omwenteling in zijne kunst te verklaren. De kunst laat den indruk na van iemand, die vastheid zoekt. Hij kan ze alleen nog vinden in zijn hoofd, in zijne intelligentie: in de werkelijkheid van zijn gemoedsleven bestaat zij niet. Het is wreed van mij, dat ik het hem zeg: wil hij zichzelf peilen, dan ben ik overtuigd, dat hij mij gelijk geeft.’

Ik wil niet uitmaken of Karel van de Woestijne gelijk heeft gehad en herhaal, dat ik deze woorden slechts citeerde om ze - als eenmaal deze Documents Secrets verschenen zijn - ter vergelijking aan den lezer voor te leggen.

Intusschen mogen wij de heeren J. Greshoff en E. du Perron dankbaar zijn, dat zij Hellens hebben verzocht deze herinneringen op schrift te stellen, die niet alleen een typische bijdrage zijn tot de kennis van de geestelijke onrust na de oorlogsjaren, maar ook een zuiveren, eenvoudigen kijk geven op Hellens, zijn werk en verschillende personen, die hij in zijn leven ontmoet heeft.

Deze Documents Secrets beginnen aldus:

‘A.J. Greshoff et Eddy du Perron. Vous m'avez demandé quelques souvenirs sur mes livres, leur origine et leur formation. Comment et pourquoi les ai-je écrits? Je vais essayer de me rappeler. J'essaierai, ne fut-ce que pour m'obliger à reparcourir en pensée la région la plus obscure de moi-même et, à méditer quelques moments sur la partie la moins consciente de mon activité.’

Het begin van zijn herinneringen is dadelijk heel interessant. Hij vertelt daarin over zijn gevoel voor muziek en de pianolessen die hij krijgt.

‘Mes doigts boudaient aux exercices où l'imagination n'a rien à faire, tandis qu'ils m'obéissaient très bien lorsque je courais les champs de ma fantaisie. Je passais des heures à courir, inventant toutes sortes de jeux sonores.
J'essayai un jour de noter ces jeux sur du papier réglé. Ma déception fut grande: il me sembla me réveiller d'un rêve, devant une glace où j'apercevais ma main coupable de ce réveil absurde. Depuis ce jour,
[p. 25]
je déteste le papier et l'écriture. Chaque fois que j'écris, la même déception me reprend; j'ai le sentiment d'une faute irréparable.
Lorsque j'avais longtemps piétiné les touches, je finissais par fermer les yeux. J'ai passé ma vie à fermer les yeux, préférant ne rien voir, que de m'avouer déçu. Je suis ma propre prison et je m'y tiens enfermé?’

Zonder twijfel is dit - en er staan er veel op deze pagina's van het boek - een interessante psychologische bijzonderheid omtrent zijn persoonlijkheid. Dit verzet tegen de werkelijkheid zal wel versterkt en gevoed zijn door zijn schoolgaan bij geestelijken.

Het zou mij te ver voeren als ik uitvoerig op dit alles inging. Maar om een verder denkbeeld te geven van deze Documents Secrets haal ik het volgende aan over het ontstaan van zijn in het voorjaar van 1917 begonnen roman Mélusine.

‘L'histoire de ce livre est une des plus obscures de ma vie d'écrivain; je devrais dire la légende, le mythe. Mélusine represente une somme de rêves. Ce fut écrit littéralement dans un état de transe où je fus plongé pendant toute cette période d'étrange fécondité. Un matin je m'étais réveillé la tête pleine d'un rêve fabuleux, que je me hâtai de transcrire d'une main agitée, partagé entre l'enthousiasme de ma découverte et la crainte d'en perdre la moindre parcelle précieuse. Peutêtre ce morceau serait-il demeure isolé, si le rêve que j'y avais consigné n'avait pas été suivi de toute une série d'autres rêves, dont l'apparence cahotique cachait une miraculeuse liaison. Je n'ai jamais de ma vie tant rêvé que pendant cette période de seize mois environ, où les chapitres de Mélusine furent écrits sous cette mystérieuse dictée. Le rêve dont j'ai parlé plus haut et qui forme le premier chapitre de cette sorte de roman fantastique, m'avait introduit en plein désert où surgissait soudain, sur le fond de la nuit étoilée, une cathédrale en pierre, translucide, dont j'entreprenais l'ascension en compagnie d'une femme légère comme l'air et vêtue d'une robe de saphir.
Mélusine fut écrit sans suite dans une fièvre continuelle. Je passai pendant toute cette période par des alternatives d'exaltation et d'abattement dont ma compagne fut le patient et désolé témoin.
Maria Miloslawsky me rappela plus tard que je ne me montrai jamais aussi irritable; je ne parlais presque pas, je répondais à ses questions comme un somnabule. Elle se désespérait d'être impuissante à me rappeler à la raison. Si je n'ai gardé pour ma part aucun souvenir précis de ces mois angoissants, je sais cependant que je me débattis dans une lutte cruelle où j'étais, le plus souvent, mon propre ennemi et ma propre proie.’

Tot slot wil ik nog wijzen op zijn ontmoeting met Maurice Maeterlinck en Gorki en vooral op het bezoek, dat de Russische dichter Essenine en Isadora Duncan aan Hellens hebben gebracht.

Essenine kon geen woord Fransch, maar door een tolk hoorde Hellens, dat hij Bass-Bassina-Boulou in de Russische vertaling gelezen had en van Elie Ehrenbourg het adres van Hellens ontvangen had. Essenine stelde voor om eenige van zijn gedichten in het Fransch te vertalen en den volgenden dag zou de ontmoeting plaats hebben. Dit innig-menschelijke en dieppeilende stukje over Isadora Duncan neem ik tot slot over:

‘Notre appartement avait été illuminé un instant par le passage d'une des figures les plus belles et les plus jeunes que nous eussions rencontrées jusque là. Nous attendimes avec impatience le lendemain, curieux aussi de revoir la célèbre danseuse. Mais, comme la veille, elle se tint à l'écart et je pus à peine lui adresser quelques mots. Je me rendis compte, plus tard, du motif de cet effacement volontaire: elle n'avait offert le mariage au poète que pour le tirer de l'obscurité et afin qu'il put profiter d'une célébrité déjà acquise; dans cette lumière de rampe son oeuvre devait tout de suite 's imposer. Je pense qu' Isadora avait décidé de sacrifier une partie de sa propre gloire à cette poète; il y avait une grandeur tragique dans cet amour sur lequel on essayait de jeter le ridicule.’

Dat Hellens ook over het ontstaan van zijn andere boeken schrijft - ik wijs in het bijzonder op de bladzijden over La femme partagée - spreekt vanzelf. Met deze enkele aanhalingen meen ik voldoende aandacht gevraagd te hebben voor dit zeer interessante manuscript.

 

G.H. 's-GRAVESANDE