[p. 21]

Toespraak tot J.C. Bloem

door F.V. Toussaint van Boelaere

HET is me bijzonder aangenaam U welkom te mogen heeten in den kring van de Vlaamsche P.E.N.-Club. Al hechten wij meer waarde aan de beteekenis van den gast dien wij ontvangen dan aan zijn nationaliteit, toch moet erkend, dat als een goede kennis van boven den Moerdijk ons met een bezoek vereert, de vreugde, die wij daarbij ondervinden, een karakter van intimiteit vertoont, dat niet zoo scherp wordt gevoeld, wanneer een schrijver of kunstenaar uit een ander land overkomt. De taalgemeenschap speelt daarbij ongetwijfeld een rol van groot - maar daarom toch niet van overwegend belang.

Doch één zaak is zeker: zoowel benoorden als bezuiden den Moerdijk dienen wij een zelfde literatuur, arbeiden wij tot den bouw van een zelfde schoonheidsbeeld. Op dat gebied bestaan tusschen de Nederlandsche en de Vlaamsche schrijvers aanrakingspunten zooals op geen ander gebied. En kan onder ons vertrouwelijkheid ontstaan, zooals de arbeid die adelt, er verwekt onder werkgenooten. En nu moet ik nochtans erkennen, dat ik niet weet, of gij ooit een werkzaam deel hebt genomen aan den heeten strijd, die in Nederland schijnt te woeden over allerlei literaire vraagstukken, waarmee de ethiek, de esthetiek, de sociale nooden, het universum zijn gemoeid. Van dien verwoeden strijd vernemen wij af en toe een echo, meer niet. Maar misschien zijn wij sceptischer aangelegd, of wijzer; en meenen wij te hebben ervaren, dat wie in dergelijke gevechten wint, eerlang overwonnen zal worden; want dat elke theorie weer door een andere wordt verdreven, zooals een spijker door een andere - en hechten wij daarom in de eerste plaats vast aan het werk van schoonheid, boven alle theorieën verheven. Stellen wij zoo geen overdreven belang in dit krijgsrumoer in het Noorden - straatgevechten met hoog bazuingeschal - des te grooter belang stellen wij in het werk zelf der Nederlandsche schrijvers.

Onder hen begroeten wij U als een der voortreffelijksten. Wij kennen immers uw verzen, waarin, vast van bouw en klank, tot uiting komt het eeuwig verlangen van den mensch, die zonder

[p. 22]



illustratie
Mr. J.C. Bloem (links) en Dr. J. Slauerhoff genieten van de natuur.

wanhoop de wegen van dit leven volgt, berust in de ervaring, dat geen enkel begeeren, dat diep en echt is, geluk en vrede brengt - en toch telkens naar nieuwe verlangens uitkijkt als naar het beloofde land.

Nog zuiverder, en schoon van eenvoud, is uw vers in Media Vita. Van het rethoricale dat men, heel zelden, maar dan toch hier en daar, in Het Verlangen ontmoet, hier geen spoor meer. Integendeel, steeds louter menschelijk gevoel, in loutere beelden weergegeven - loutere poëzie.

Zeer geachte heer Bloem,

Omdat gij een van die voortreffelijke krachten zijt, waarop de toekomst der Nederlandsche poëzie wordt gebouwd, groet ik U; doch welkom zijt gij eveneens als voorbode van anderer bezoek. Want meer contact met de jongere schrijvers uit het Noorden is niet alleen een wensch van onze Walschappen en onze Roelantsen, - ook de oudere generatie, die er het zwijgen nog niet aan toedoet - neem het ons niet kwalijk - hoopt van harte, dat tusschen ons allen en de jonge bouwers van de Nieuwe Nederlandsche woordkunst steeds nauwere betrekkingen zouden bestaan. Gemeenschappelijk dienen wij een ideaal van schoonheid: het Nederlandsche Beeld der universeele schoonheidsbelofte. Wij hooren bij elkaêr; laten we elkaêr beter kennen.