[p. 1]

Max Elskamp †

1862 - Antwerpen - 1931

DE laatste van Vlaanderens groote Fransch schrijvende lierdichters is met Max Elskamp heen gegaan. Het was waarlijk een periode van eminent belang in de geschiedenis van het geestelijk leven in Zuid-Nederland, toen naast elkaar Charles van Lerberghe, Emile Verhaeren en Max Elskamp ademden en werkten. En gelijk nimmer te voren of daarna stond Vlaanderen in het centrum der litteraire belangstelling van Europa.

Van die drie was zeker Charles van Lerberghe de innigste, de meest verinnerlijkte der dichters. Hij had een verborgen leven van een onvermoede rijkdom; en een puurheid van expressie, die ook nu, na vele jaren, nog niets van haar frischheid, haar koele doorzichtigheid verloren heeft. ‘La Chanson d'Eve’ blijft voor mij de hoogste stijging van de Fransch-Vlaamsche lyriek: het is een boek onuitputtelijk en onvergankelijk. Er is in 1926 een nieuwe uitgave van verschenen, verzorgd door J. van Krimpen; en bij die gelegenheid bleek het overduidelijk, dat deze verzameling, één volmaakte eenheid van toon en gevoel, niets van zijn waarde had ingeboet, niets van zijn gratie, van zijn charme; en dat zij ook voor òns begrip nog altijd even natuurlijk verheven is gebleven.

Emile Verhaeren had het breedste élan, de brutaalste greep, het mannelijkst accent. Hij wilde een vernieuwer der poëzie zijn door er de elementen van het driftige technische leven van heden in te betrekken. Zijn grootheid als mensch en als figuur in de litteratuur is onaangetast gebleven; maar zijn poëzie op zich zelf beschouwd, lijkt ons nu op vele plaatsen verouderd, klinkt ons in verschillende oogenblikken hinderlijk opzettelijk toe; en schijnt soms typisch wat men in het dagelijksche leven noemt: ‘er nààst’. Het best handhaafde zich zijn persoonlijker gestemde liefdeslyriek, (welke vrij bleef van de attributen van ‘Het Moderne’) zooals die in hoofdzaak verzameld is in: ‘Les Heures claires’ en ‘Les Heures du Soir’.

Max Elskamp was van deze trits de minst bekende, maar zeker de eigenaardigste. De eigenaardigste, de buiten-gewoonste, als mensch en als dichter; jurist en astronoom, houtsnijder en grondig kenner der Vlaamsche folklore, maar altijd en in al zijn metamorfozen: dichter!

Ik geloof niet, dat iemand de wonderlijke mengeling van zinnelijk welbehagen in het goede der aarde en naïf innig godsgeloof gepaard aan hemelverlangen, mengeling welke typisch Vlaamsch is, welke het essentieele bestanddeel

[p. 2]

der Vlaamsche volksziel vormt, zóó zuiver en zóó volmaakt heeft uitgebeeld als Max Elskamp. Waar zooveel namaak-naïveteit ter markt komt, daar moeten wij wel duidelijk vaststellen, dat Henri Liebrecht gelijk had, toen hij bij Elskamp ‘la plus authentique naïveté’ herkende; de echte, zinrijke naïveteit, de naïveteit van Tijtgat, welke alleen het simpele volk en de zeer-beschaafden bereiken kunnen en waar de middenstand altijd verre van blijft.

De stille, verfijnde kluizenaar in zijn oude huis aan de België-lei te Antwerpen was dichter dan wie ook bij het hart des volks, omdat hij zich volkomen bevrijd had van de kinderlijke vooroordeelen der burgerlijke samenleving. Hij leefde daar, zijn lange leven lang, in het hart van Antwerpen, dat hij in al zijn werk verheerlijkte, zonder dat de Antwerpenaars, opgaande in geld verdienen en gokken, zijn bestaan vermoedden. Hij was de éénige echte Antwerpenaar, die de geheimen van verleden en heden van zijn Stad kende; die thuìs was in de volksbuurten en die alle legenden en alle historiën opnieuw doorleefd had.

Zijn poëzie, verzameld in verschillende importante bundels, is te zelfder tijd, zéér eenvoudig, soms op het stamelen af, en tot het ùiterste geraffineerd. Al lezende geeft men zich geen rekenschap van de subtiliteit van zijn vers, van de nauwkeurigheid waarmede de klank- en kleurwaarden van alle woorden tegen elkaar zijn afgewogen; maar bij nadere beschouwing zien de kenners, zij die weten hoe poëzie gemaakt wordt, welk een virtuositeit er noodig is om dit te bereiken, erkennen zij, welk een meesterhand hier aan den arbeid was.

Ik voor mij blijf zijn eerste boek: ‘La Louange de la Vie’, dat lang geleden bij de Mercure de France verscheen, zijn mooiste vinden. Daarna publiceerde hij nog ‘Enluminures’, ‘Sous les Tentes de l'Exode’, ‘Les Chansons désabusées’, ‘Délectations Moroses’, ‘Maya’, ‘Les Sept-Notre-Dame des plus beaux Métiers’, ‘Aegri Somnia’. Verder gaf hij zijn houtsnedenboek: ‘L'Alphabet de la Vierge’ en zijn uiterst curieuze folkloristische verhandeling ‘Le Jeu de Loto en Flandre’, eveneens - gelijk de meeste zijner bundels poëzie - door hem zelf rijk met houtsneden verlucht.

Van die houtsneden geldt volkomen, wat ik van zijn gedichten opmerkte. Zij zijn, ‘en même temps très artiste et très simple’. En ik heb dat wonderlijk mengsel van fin-de-siècle-aesthetisme en kinderlijke geloofsrust, bij géén kunstenaars, waar dan ook geboren en getogen, zóó boeiend en zóó ontroerend aangetroffen. Ik denk, dat het alléén kon ontstaan in het Vlaanderen van om en de bij 1900.

De katholieke letterkunde, de katholieke iconografie, heeft, noch in Nederland, noch elders, een lyrische verheerlijker van de H. Maagd, met zulk een verliefd en menschelijk accent als Elskamp, die niet moede wordt haar uit te beelden en op te sieren met lieve, nieuwe woorden of met een simpel spel van zwart-en-wit. ‘Il a eu comme livre de chevet le Juan de la Cruz et il s'est fait de la Vierge une Béatrice.’

De werkelijk belangrijke productie van Elskamp valt vóór den oorlog. De rampjaren bracht hij in Nederland door, waar hij, begrijpelijkerwijze, zich zeer ongelukkig voelde. Daarna trok hij zich meer en meer terug uit het leven. En hij eindigde in een sombere verstandsverbijstering, welke zijn stil en edel bestaan op al te tragische wijze afsloot.

Met Max Elskamp is een der allermerkwaardigste, een der mooiste en onaantastbaarste Vlamingen heen gegaan.

J. GRESHOFF