Het Nederlandsche ex-libris

XXIV. Contact met Indië

WIE de adressen-lijst van de ex-librisverzamelaars nagaat bespeurt daarop slechts enkele namen van in Nederlandsch-Indië wonende personen. Maar onder dezen zijn er twee, die zich dermate voor het boekmerk interesseeren, dat zij geregeld met belangstellenden hier te lande overleg plegen. De heer mr. J.F. Käyser te Medan is nog jong in het gilde, maar de wijze, waarop hij van meet aan zich op de hoogte stelde, heeft mij de overtuiging geschonken, dat hij een verzamelaar van beteekenis kan worden. De heer J. Wolthers, over wien ik in het Maart 1931-nummer van dit tijdschrift heb geschreven, is reeds op het goede peil. Ik deelde toen mede, dat hij voornemens was in Indië voor het ex-libris propaganda te maken door het houden van lezingen, het organiseeren van tentoonstellingen en door op nog zooveel mogelijk andere manieren te trachten aan dezen tak van sierkunst een passende bekendheid te geven.

Uit de berichten, welke den laatsten tijd tot mij komen, blijkt, dat de heer Wolthers woord heeft gehouden. Trouwens, ik kon niet minder verwachten, want het is mij reeds meer dan eens opgevallen, dat iemand, die aanvankelijk met eenig vuur voor deze grafische kunst gevoelt, nimmer zijn geestdrift laat verflauwen. Er mogen enkele perioden van inzinking de bedrijvigheid onderbreken, dit is bovendien soms slechts schijnbaar en een voorbijgaand gevolg van andere, daarbuiten liggende oorzaken. De belangstelling blijft of wel zij wordt zoo mogelijk grooter. Dat is een toch wel typisch kenmerk voor deze bij uitstek typische kunst. Zij bezit dan ook een toonbeeld, dat men elders niet ontwaart of het moest zijn bij de zoogenaamde gelegenheids- of gebruiksgraphiek, die met de exlibris-kunst wel verwantschap heeft.

Hoe het zij, de heer Wolthers heeft op dit gebied, dat ook voor hem elken dag een nieuwe vreugd is, de vleugels nog niet kunnen uitslaan zooals hij dat zelf heeft gewild. Drukke werkzaamheden hebben hem dit belet. Maar waar eenigszins de gelegenheid zich voordoet iets gewaar te worden, grijpt hij die aan en daardoor ben ik reeds thans in het bezit geraakt van ex-libris, welke ik uit eigen beweging niet licht op het spoor

[p. 259]



illustratie
Afbeelding 1

zou zijn gekomen. Ik wijs er dan ook op, dat het voor de Nederlandsche verzamelingen zoo bijster belangrijk is contact te hebben met iemand, die, om met Multatuli te spreken, in den gordel van smaragd geen moeite spaart om ex-libris als het ware te delven. Want gemakkelijk is dit niet. Is het in ons kleine land vrij lastig na te gaan, waar de ontwerpers of eigenaars schuilen, in Indië is dit natuurlijk nog veel en veel moeilijker. Er zijn daar weliswaar meer afgebakende centra van cultuur, maar die liggen onderling weer vrij ver uiteen.

Met leedwezen vernam ik dan ook van den heer Wolthers de klacht, dat de personen, wier namen op de adressen-lijst van verzamelaars in dit tijdschrift zijn gepubliceerd, hem òf traag òf in het geheel niet antwoorden. Wèl nemen zij de door hem toegezonden boekmerken in ontvangst. Ik doe daarom een beroep op allen, die daartoe reden en gelegenheid hebben, om den heer Wolthers ter wille te zijn door hem in ruil voor de door hem afgestane ex-libris prompt andere te zenden. Juist ook door zijn uitlandigheid is hij eenigermate afhankelijk van de verzamelaars in Holland en het is aan dezen om dan met wat meer spontanëiteit medewerking te verleenen.

Het is mij voorts op dit oogenblik nog niet bekend, of een tentoonstelling van ex-libris in Batavia nog is doorgegaan. Destijds schreef hij mij, dat hij daartoe voorbereidingen trof en bij de opening een causerie zou ten beste geven. Bijzondere berichten over zijn bemoeiingen in Indië zullen door mij geregeld worden geboekstaafd.

 

*

 

Het wordt meer en meer gebruikelijk om op tentoonstellingen van literatuur, beeldende kunst, enz. ook het ex-libris een plaats in te ruimen. Zoo kunnen we hier gedenken, dat op de in Arnhem in het begin van November 1931 gehouden tentoonstelling ‘Beter drukwerk’ door verschillende drukkerijen ook ex-libris ter bezichtiging waren neergelegd evenals dit het geval is geweest op een soortgelijke expositie, verleden jaar in Rotterdam gehouden.

Vervolgens hebben de Nieuwe Toonkamers voor Kunstnijverheid te Rotterdam werk tentoongesteld voor leden van De Trekvogels van 24 October-10 November 1931. Behalve sieraden, houtplastiek, aardewerk, leer-, weef- en Egyptisch vlechtwerk en batiks waren hier ook ex-libris van mej. A.J.W. Bieruma Oosting te zien.

Ten slotte is op 11, 12 en 13 November 1931 te Utrecht in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen een tentoonstelling georganiseerd van Friesche kunst (beeldende kunsten, literatuur, enz.). Deze expositie, welke is geopend door den Burgemeester van Utrecht, is uitgegaan van een commissie van drie, gevormd uit de besturen der drie Friesche vereenigingen, aldaar, J. Boersma voor het Selskip ‘Fryslân’, voorzitter, A. Kool voor de krite ‘it Heitelân’ van het Kristlik Frysk Selskip, penningmeester en H. Tj. Piebenga, voor het Frysk Studinteselskip ‘Radbod’, secretaris. Ik acht het passend, den leiders mijn hulde te brengen voor hun zienswijze, dat het ex-libris hier niet mocht ontbreken; te eerder omdat wegens de veelzijdigheid der Friesche cultuur naar beperking moest worden gestreefd.

Ex-libris werden tentoongesteld van de dames R.M. Wichers Wierdsma en A.J.W. Bieruma Oosting, beiden stammend uit Friesche patriciërsgeslachten.

Ik meen in herinnering te mogen brengen, dat destijds Wybo Meyer in De Groene Amsterdammer (28 Augustus 1928) onder den titel ‘Stille Pracht’ opgetogen schreef over verschillende boekmerken van de talentvolle kunstenares Wichers Wierdsma en wel naar aanleiding van mijn artikel over haar werk in Den Gulden Winckel (April 1928). ‘Stille pracht’ aldus Wybo Meyer ‘noemde ik het hier boven. Een juister definitie zou ik werkelijk niet weten te geven. Stille pracht is dit werk om heel zijn wezen, om de verdeeling van het zwart-en-wit, om den stijl, om zijn rijke eenvoud. Niets méér dan de simpele,

[p. 260]



illustratie
Afbeelding 2



illustratie
Afbeelding 3

strenge afbeelding van een familiewapen, en daarbij de naam van den bezitter in letters van bijna fragile gratie. Op enkele stukken zelfs alléén maar de naam zonder één toevoeging. Niets méér dan deze luttele gegevens op een ruim gekozen zwarten ondergrond. Maar met deze enkele sobere middelen gaf zij aan dit werk eenzelfde wijding, zooals die kan uitgaan van waterlelies op een spiegelenden donkeren vijver.

In de omgeving van Leeuwarden, in Oenkerk, waar de adellijke Friesche geslachten hunne buitenverblijven hebben, ziet men zulke vijvers met waterlelies. Zijn het de herinneringen hieraan wellicht geweest, die aan de Friesche kunstenares Wichers Wierdsma nog na lange jaren de kracht gaven tot het scheppen van dit werk?’

Op deze tentoonstelling van Friesche kunst behoorden deze wonderlijk mooie, spiegelend-rustige ex-libris wel thuis.

 

*

 

Zooeven schreef ik, dat iemand, die zich voor de kunst van het ex-libris begint te interesseeren, meestal een vurig minnaar van die kunst blijft. Psychologisch moet dit waarschijnlijk aldus worden verklaard, dat er plotseling een sluier wegvalt waardoor het uitzicht op een schoon en rijk gebied wordt verkregen. Want een sluier schijnt er voor velen en velen nog altijd over te hangen, hetgeen - het zij niet geloochend - voor de ingewijden misschien altijd wel een ietwat smadelijk genoegen is. Het is mij meer dan eens overkomen, dat ik verschillende boekmerken liet zien na vooraf den aard en de beteekenis van die stukken te hebben toegelicht en men mij na afloop een vraag stelde zoo verbijsterend onbeholpen, dat ik er den brui van gaf. Eenig begrip omtrent deze toegepaste kunst schijnt den buitenstaander niet zoo voetstoots te kunnen worden bijgebracht.

In Het Weekblad (Cinema en Theater) nr. 397 van 5 September 1931 stond als vraag honderd vijf en dertig: ‘wat is een ex-libris?’ Onder de goede oplossers werden een prijs van een rijksdaalder en vijf troostprijzen verloot.

Eenige troost is hier niet misplaatst. In het nummer van 3 October 1931 (nr. 401) werd als oplossing vermeld: ‘Ex - libris beteekent letterlijk: uit de boeken; het is een merkteeken, dat men in zijn boek aanbrengt, waarna men er zijn naam aan toevoegt’. Hoe schrijnend, nietwaar, die laatste zeven woorden ... Ik heb mij na lezing van den uitslag tot de redactie van genoemd week-

[p. 261]



illustratie
Afbeelding 4

blad gewend met een uiteenzetting, behelzende wat een wezenlijk ex-libris eigenlijk is (niet zoo'n confectie-stuk, waaraan men zijn naam toevoegt!) en verklaarde mij bereid een artikeltje in haar blad te schrijven, dat als voorlichting kon dienen. Ik vroeg bovendien te mogen kennisnemen van de overige ingekomen antwoorden, ten einde na te gaan of de anderen nog verder van de waarheid waren gebleven dan de bekroonde oplosser; doch die antwoorden had men - wijselijk - vernietigd. De redactie gevoelde veel voor mijn plan, althans wanneer het artikel speciaal zou kunnen worden geschreven voor hare lezers, die zich uit den aard der zaak vooral voor de film interesseeren. Foto's van filmsterren enzoovoort kon zij mij, naar mij werd verzekerd, vanzelfsprekend verschaffen!

Geteisterd door de vrees, dat die foto's te zeer de aandacht van de hoofdzaak zouden afleiden, heb ik mij bezonnen op het weder-antwoord, dat, naar ik na rijp beraad vaststelde, het best zou kunnen luiden in een matelooze zwijgzaamheid... En onverdroten voortzetting van mijn bespiegelingen over het ex-libris.

Om in hetzelfde kader te blijven: een bekend kunstenaar, ontwerper ook van tal van boekmerken, vertelde mij, dat hij een aanvraag had gekregen naar den prijs van een door hem te leveren heeren-exlibris. Vermoedelijk is de gedachte hieraan in het brein van den kooplustige opgevlamd terwijl hij zich een nieuw costuum liet aanmeten...

 

*

 

Ditmaal slechts enkele woorden bij de afbeeldingen, daar, op één uitzondering na, de ontwerpers thans voldoende bekend zijn. De houtsnede van Johan Haak (afb. 1) heeft als motief een daemonische spotkop, hetgeen verband houdt met de kritische neigingen van den eigenaar. Deze gebruikt dit boekmerk echter niet, omdat het daemonische karakter ervan hem niet aanstaat. Het is als uiting van grafische kunst niet van goede kwaliteiten ontbloot en afdrukken in viridiaangroen zouden een aanzien hebben, dat wel zeer zou strooken met het wezen.

Vervolgens een houtsnede van G.P.L. Hilhorst (afb. 2), een mooi, rustig stuk, dat gemaakt is na de verschijning van deel VI van Het Nederlandsche Ex-libris, in welk deel de boekmerken van dien kunstenaar zijn gepubliceerd. Dit exlibris is echter niet in gebruik en wie een afdruk mocht bezitten heeft daarin een zeldzaam deeltje voor zijn collectie. Want Hilhorst heeft als vóórnaam verkeerdelijk, door welke oorzaak dan ook, Katherine gesneden; deze moest luiden Katharine. Hij heeft toen een nieuw boekmerk geheel in denzelfden trant doch op kleiner schaal (5 × 5 cm) geteekend. Het wapentje duidt op Kopenhagen. De M, die het geheele zoo evenwichtig samengestelde ex-libris als het ware organisch bindt, is de beginletter van den Deenschen naam, waarmee de eigenares door familie en kennissen wordt toegesproken. Het kleine formaat, het definitieve, doet nog iets decoratiever aan, zoodat de vergissing in den naam in dit opzicht heilzaam was.

Otto Verhagen heeft voor den verzamelaar ir. Strens een ex-libris geteekend, dat deze uitsluitend gebruikt voor bundels gedichten en boeken over poëzie (afb. 3). Verhagen heeft hier weer iets heel fijns gegeven, een teekening die wederom zijn bijzonder talent voor illustratie verraadt. Van dit talent, in dien zin zeker te weinig bekend, hoop ik binnenkort, hier of elders, te mogen getuigen en men zal dan erkennen hoezeer voor zijn teekenstift geldt Perk's beeld van Iris, vertolkt aldus: zijn handen rusten op de uiterste kusten der aarde ...

Eenigen tijd geleden kwam ik in het bezit van enkele boekmerken, ontworpen door Clémentine Bosch-Bauduin. Hoewel zij niet mijn onverdeelde bewondering hadden bespeurde ik daarin toch symptomen van een goede kiem. Ik wees haar op

[p. 262]

de zwakke plekken en gaf den raad vooral de letters wat beter te cultiveeren. In de twee daarop ontvangen boekmerken valt inderdaad vooruitgang te bespeuren al is de ontwerpster niet van vreemden invloed vrij te pleiten. Wanneer ook die invloed slechts een doorgang is zal zij in de toekomst ongetwijfeld goede ex-libris kunnen teekenen. Een van die beide stukken, waarin Clémentine Bosch-Bauduin het meest zichzelf is, zij hier weergegeven (afb. 4). Het in de woorden ‘à la recherche du temps perdu’ vervatte motief is knap en sterk visueel in beeld gebracht. De letters steunen hier waardig het geheel, al zijn zij door den blokvorm niet voldoende duidelijk. Ik erken echter, dat de aanblik van het ex-libris door deze opstelling wint en als experiment dienen zij dan ook te worden aanvaard. Men wil - dit is nu eenmaal een natuurdrang - het geschrevene ook gaarne spoedig, liefst met één blik, ontcijferen. Met belangstelling wachten wij nieuwe boekmerken van deze ontwerpster.

Ten slotte nog dit. Wie ex-libris verzamelt komt geregeld in aanraking met biljetjes, kaartjes, edg., welke den dienst doen van circulaires, om naam en adres van een verzamelaar bekend te maken. Bij elken brief over ex-libris voegt de verzamelaar zoo'n biljetje, vaak in vier of meer talen

illustratie
Afbeelding 5

gesteld, waarin hij zijn ex-libris aanbiedt met verzoek dat van den geadresseerde in ruil te mogen terugontvangen. Ofwel er is alleen op vermeld, dat hij ex-libris verzamelt. Meestal zijn die dingen ordinair, soms vodjes papier met een stempelafdruk als anderszins. De verzamelaar ir. E. Strens liet een smakelijk kaartje teekenen door den bekenden Oostenrijker Jörg Reitter, met een opvallend en voor dit doel geschikt lettertje (afb. 5). Dit kaartje, ook van een handig formaat (5.2 × 6 cm), kan velen als voorbeeld strekken hoe men ook in het eenvoudige zijn zaken met smaak kan verzorgen.

*

 

In Mei 1932 zal te Los Angeles de achtste jaarlijksche internationale exlibris-tentoonstelling worden gehouden door The Bookplate Association International. Wederom worden prijzen uitgeloofd. Nader bijzonderheden hieromtrent volgen. Ik zal het waardeeren reeds thans ex-libris voor deze tentoonstelling te mogen ontvangen aan mijn adres: Zuid Binnencingel 23, Den Haag. Op de keerzijde van elk ex-libris moet in dun potloodschrift in de Engelsche taal de naam van den ontwerper worden vermeld, alsmede de techniek en het jaar van ontstaan. Daar in 1932 te Los Angeles de Olympische spelen worden gehouden wil de B.A.I. met de tentoonstelling goed voor den dag komen. Ik hoop daarom, dat ons land zal schitteren door aanwezigheid en men niet zal schromen noch verzuimen mij ex-libris toe te zenden. Zij blijven het eigendom der Amerikaansche vereeniging.

*

 

Wijziging van de lijst van verzamelaars (Den Gulden Winckel van Aug. en Nov. 1930, Januari, Maart, Juni en September 1931):

 

66. vervalt.

93. J.A. Lewin, Post-box 40, 's Hertogenbosch.

 

JOHAN SCHWENCKE