[p. 49]

F. Smit Kleine †
1845-1931

Aan het tot mij gericht verzoek van de Redactie, om met een enkel woord van deze plaats F. Smit Kleine te herdenken, voldoe ik gaarne.

Wel heb ik den thans overledene de laatste tien jaren niet meer ontmoet, maar daartegenover staat, dat Smit Kleine met de herinneringen uit mijn jeugd is verbonden, toen hij als vriend en oprecht bewonderaar van Soera Rana veel bij ons aan huis kwam en wij op een voet van vertrouwelijkheid met hem verkeerden, die de benaming ‘oom Frits’ in mijn ooren niet vreemd zou hebben doen klinken, al hebben wij hem nooit zoo genoemd.

Dat iemand als mijn Vader, zoo geheel verschillend van aard en overtuigingen, hem kon aantrekken, teekent Smit Kleine geheel.

illustratie
Het laatste portret van F. Smit Kleine

Hij was een man - zeldzaam verschijnsel in onze dagen van hokjes en côterieën! - die het groote, het goede en edele kon zien ook al uitte het zich in vormen waar hij vreemd aan tegenover stond.

Dit kwam al heel duidelijk uit in de studies welke hij, agnosticus, aan de figuren van mannen als Gunning Sr. en Abraham Kuyper wijdde, waarin zijn subjectivisme zich somwijlen tot een objectief beschouwen en beoordeelen wist te verheffen, juist wijl dat subjectivisme zoo sterk en eigen in hem bleef en zich niet vastliep in geijkte partij-schema's.

Hij had het uiterlijk van een gepensioneerd officier, maar hij was een (vermoedelijk wel niet gepensioneerd) bureauman. In zijn jonge jaren had hij

[p. 50]

op de commiezenkamers van het Binnenhof gezeten en... daar goed uit zijn oogen gekeken. Wie zijn ‘Haagsche Hopjes’6 nog vinden kan op een boekenstalletje en deze opslaat, zal er de hem ongetwijfeld verrassende bewijzen van vinden. Dat Smit Kleine het op die bureaux niet lang uithield, moet voor die hem gekend hebben al even duidelijk zijn.

Hij was een homme de lettres in een zin van dat woord, dien wij tegenwoordig weer beter verstaan dan een twintigtal jaren geleden. Meer dan een roeping of een vak was hem de literatuur een bloesem - en een der schoonste bloesems - aan den levensboom. Dat was al weder volmaakt in overeenstemming met zijn persoonlijke geaardheid. Hij miste de positieve eenzijdigheid èn het talent, die hem de letterkunde als een roeping zouden hebben kunnen doen aanvaarden, al had hij eerbied voor enkelen wier leven hij aan zulk een roeping ondergeschikt zag, en de literatuur als vak beoefend had zijn hartgrondigen afkeer. Daarvoor was hij te weinig democraat. Sociaal besef had hij zeker - hoe kon het anders bij zijn geloof aan een redelijk-zedelijke wereldorde? - maar hij noemde zich bij voorkeur sociaal-aristocraat, met een zekeren behaaglijken nadruk op het laatste woord. - Sit venia verbo! Gingen zijn verlangens en zijn idealen naar het beste uit, de grenzen van zijn aanleg hielden hem enkele sporten daar beneden, en zoo kon het gebeuren dat hij voor de omschrijving van zijn ideaal te vaak termen bezigde, die, aan dat ideaal ontleend, op het lagere plan iets breedgebarends en gezwollens kregen, dat de oprechtheid van zijn geest niet juist weerspiegelde.

De letterkunde als een bloesem aan den levensboom, een der hoogste veraangenamingen des levens, zooals dat voor hem ook de vriendschap was.

Smit Kleine had vele vrienden in alle maatschappelijke kringen; vorsten schonken hem hun gunst en ridderorden en hij was er de man niet naar om die te weigeren of er zich onverschillig voor te betoonen; de scribent bekleedde voor zijn gevoel een even logische maatschappelijke functie als een hoogleeraar of een groot-industrieel.

Hoofsch in zijn manieren was hij tevens een hartelijk mensch voor wie hem kenden en wien hij zijn genegenheid waardig keurde. Wie het voorrecht gehad hebben van in de jaren dat zijn vrouw - de aan ouderen nog wel bekende schrijfster Parvus - nog leefde, in zijn vriendelijke villa ‘Vesta’ te Doorn te gast te zijn geweest, kunnen van die hartelijkheid getuigen.

In de laatste jaren van zijn leven moet het eenzaam

illustratie
F. Smit Kleine
Portret uit den oprichtingstijd van Den Gulden Winckel


om hem geworden zijn. Droefenissen van allerlei aard zijn dezen man niet gespaard gebleven. Zijn werk is voor een goed deel verbleekt en vergeten, al zal zijn schepping ‘Den Gulden Winckel’, het blad dat hij vormde en dat zelfs nu nog in veel aan dien vorm herinnert, nog lang, zoo wij hopen, blijven bestaan.

Maar al mocht het zijn, dat van al zijn werk op den duur niet heel veel meer zal resten dan een aan weinigen bekend bundeltje - hij heeft als een mensch met geestelijke idealen zijn taak op deze wereld naar zijn beste krachten vervuld, en het blijft m.i. nog altijd waar, wat ik, nu bijna zestien jaar geleden, bij zijn zeventigsten verjaardag, van Smit Kleine schreef: moge hij in onzen letterhof dan al geen representatieve figuur zijn geweest - hij was er een figuur temidden van al te veel figuranten.

 

GERARD VAN ECKEREN

6door Piet Vluchtig.