Struisvogelpolitiek en erkenning der werkelijkheid

ONDANKS alle internationale oriëntatie tiert zeker soort struisvogelpolitiek welig in het kleine Holland, niet het minst in ‘intellectueele’ en ‘artistieke’ kringen. Wij doelen op veler houding ten opzichte der huidige economische, politieke en sociale werkelijkheid. De moderne mensch ziet zich omringd door een complex van verschijnselen, die wel is waar allerminst nieuw, maar in hun huidigen vorm toch meer dan vroeger belangrijk zijn. Het is dan ook ons inziens een betreurenswaardig verschijnsel, dat vele hoog ontwikkelde, vaak zeer ‘modern’ georiënteerde menschen een zekeren afkeer vertoonen wanneer het er om gaat zich rekenschap te geven van wat er om hen heen geschiedt. Zeer sterk is dit het geval met een zeer groot deel der Nederlandsche schrijvers, die vaak van den eenen ivoren toren naar een anderen zijn verhuisd. Zeer in tegenstelling is hun houding met die van vele auteurs in Duitschland in wier werk wij allerlei reflexen vinden van het sociale gebeuren (Heinrich Mann, Döblin, Joseph Roth, Egon Erwin Kisch enz.).

Het is niet onze bedoeling het door ons genoemde verschijnsel hier uitvoerig te belichten; wij hopen later nog eens uiteen te zetten, dat het voor den modernen mensch noodzakelijk en onontkoombaar is op een of andere wijze stelling te nemen tegenover de belangrijke verschijnselen van zijn tijd. Hiermee is niet gezegd dat het noodzakelijk zou zijn zich bij een of andere politieke partij aan te sluiten. Noch meenen wij in dit verband met ‘stelling nemen’ het deel gaan uitmaken van een of andere gemeenschap of groepeering, evenmin het actief ingrijpen in de maatschappelijke orde. Wij willen slechts zeggen, dat de moderne mensch zich alleen verantwoord kan gevoelen ten opzichte van de hem omringende wereld, wanneer hij de werkelijkheid onder oogen durft zien en zijn houding ten opzichte daarvan consequent bepaalt.

De nieuwe kalender van de jonge en actieve uitgeversmaatschappij ‘De Baanbreker’, die naar wij hopen in 1931 door velen aan de muur zal worden opgehangen, zal er zeker toe bijdragen het besef van het bovenstaande te doen groeien. De weekkalender 1931 van de genoemde uitgeverij is geen verzameling van fraai gekleurde bloemetjes en beesten, hij geeft u geen lieve meisjesgezichten, geen idyllische landschappen, geen suikerzoete spreuken die u irriteeren en de

[p. 267]

lust opwekken de misselijke producten van den wand te scheuren. De kalender van ‘De Baanbreker’ geeft u beteren kost. Hij heeft dan, men zal het reeds begrepen hebben, tot doel den mensch in contact te brengen met ‘de geestelijke en maatschappelijke stroomingen van dezen tijd’ (uit het Voorwoord). Het is onmogelijk een volledig overzicht te geven van den rijken en gevariëerden inhoud van den nieuwen kalender. Wij zullen ons met enkele aanduidingen moeten vergenoegen. Bepalen wij ons dan allereerst tot de afbeeldingen. Wij noemen houtsneden van Henk Melgers, den illustrator van de Hollandsche vertaling van Anna Seghers' ‘Aufstand der Fischer von Sankt Barbara’, van Charley Toorop (‘Boerengezin’), vele reproducties van Diego de Rivera, den schepper van de bekende muurschilderingen van het Ministerie van Onderwijs te Mexico City, houtsneden van Masereel, reproducties uit Sowjet-films (o.a. uit ‘Menschenarsenaal’), een teekening van Käthe Kollwitz (‘Het water in’), photo's van moderne bedrijven, een reproductie van het in de Borinage vervaardigde schilderij van Christiaan de Moor ‘In het daglicht terug’, reproducties van beeldhouwwerken van Hildo Krop, houtsneden van A. Daenens, photo's van tooneelscènes van Meyerhold, van moderne architectuur van J.J.P. Oud en Rietveld, van de arbeidende jeugd in Rusland, van Grosz, Otto Dix, een photo van Piel Jutzi's ‘Mutter Krausens Fahrt ins Glück’, enz.

Zijn de illustraties belangrijk, niet minder interessant en wel gekozen zijn de teksten die tusschen de eigenlijke kalenderbladen zijn geplaatst. Wij treffen proza aan van Henriëtte Roland Holst, Erwin Piscator, Rosa Luxemburg, Jef Last, Nico Rost, J.J.P. Oud, Koos Vorrink, Rietveld, Ilja Ehrenburg, E. Smedes, C.J. Graadt van Roggen, enz. Speciaal Nico Rost heeft voor den nieuwen kalender van ‘De Baanbreker’ verschillende, wel is waar eenzijdig georiënteerde, maar toch zeer goede teksten geschreven. Wij citeeren uit hetgeen hij schrijft over de mijnwerkers der Borinage:

‘Overal stuit men hier op oude vervallen huizen, in geen dorp der Borinage ziet men ruime scholen of kinderspeeltuinen, nergens parken en bloemen, nergens ook maar iets, waardoor het leven in dit Zwarte Land een beetje gelukkiger en vroolijker zou kunnen worden. Waarvoor zouden schoonheid en geluk hier ook dienen? Hier is industrie. Hier zijn charbonnages. Twaalfhonderd meter onder de straat, waarop we loopen, zijn op dit oogenblik de mineurs aan het werk. De nachtploeg is een paar uur geleden boven gekomen en slaapt, zoodat we meest vrouwen en kinderen ontmoeten. Grooter in aantal dan de menschen zijn de kipkarretjes, die aan een dikke stalen draad over onze hoofden zweven. Ze suizen over ons heen naar de terrins en laden daar hun ballast af. Anderen rijden regelrecht - ook zonder menschelijk gezelschap - naar het Borinage-kanaal, waar de schepen steeds klaar liggen en jaarlijks 15.000.000 ton wegsleepen. Die varen het land uit en het geld met hen mee - naar de directeuren in Brussel, Luik, Ukkel, Ostende en Blankenberghe. In de Borinage heerscht armoe.’

Men veroorlove ons nog een ander citaat, teneinde voor den lezer het karakter van den kalender nader te bepalen. Ziehier dan wat Ilja Ehrenburg schrijft over ‘De loopende Band’ (uit zijn boek ‘Das Leben der Autos’):

‘Vijf en twintig duizend arbeiders zijn in de fabrieken van Citroën werkzaam. Eens spraken zij in verschillende talen. Nu zwijgen ze. Wanneer men hun gezichten nauwkeuriger opneemt ziet men, dat deze menschen uit verschillende landen hierheen gekomen zijn. Hier zijn Parijzenaars en Arabieren, Russen en Chineezen, Bretagners en Provinçalen, Spanjaarden en Polen, Negers en Annamieten. Eens ploegde de Pool den akker, de Italiaan weidde zijn schapen, de Donkozak diende trouw en geloovig den Czaar. Nu staan zij allen aan denzelfden band. Zij spreken niet met elkaar. Langzamerhand vergeten zij den zin der woorden, woorden die warm zijn als het vel der schapen of rauw als kluiten aarde van versch omgeploegd land.
Het geloei der machines maakt de Provençalen en de Chineezen doof. Hun oogen worden glasachtig en dof. Zij vergeten alles op deze wereld: de kleuren van den hemel en de naam van hun geboorteplaats. Zij gaan voort schroeven aan te draaien. De automobiel mag geen lawaai maken. De ingenieurs zitten na te denken hoe men een volkomen geruischlooze auto zou kunnen vervaardigen. De kooper is zoo nerveus. Zij, die aan den band werken zijn niet nerveus; hebben geen zenuwen. Hebben alleen handen om een wiel aan te leggen, een schroef aan te draaien.’

Niet slechts het arbeidersprobleem neemt een groote plaats in in de door ons besproken publicatie van ‘De Baanbreker’, ook de oorlog krijgt zijn deel. De kalender van ‘De Baanbreker’ bevat verschillende teksten, die zich scherp uitspreken tegen den oorlog, een der voornaamste ‘objecten’ der huidige struisvogelpolitiek. Zeer is het ons inziens toe te juichen, dat hier de stem wordt verheven tegen een der afschuwelijkste domheden der menschheid. Hier geen bloedeloos pacifisme of vage humanitaire idealen: het gezonde menschenverstand moet kunnen begrijpen dat iedere oorlog, om wat voor redenen ook begonnen, niet meer is te tolereeren.

Wij hopen dat het ons gelukt is in kort bestek eenig begrip te geven van den weekkalender 1931 van ‘De Baanbreker’. De genoemde publicatie achten wij zeer belangrijk. De kalender van ‘De Baanbreker’ is in bijna alle opzichten, zoowel naar den inhoud als naar het uiterlijk, geslaagd. Wij hopen dat hij even veel succes zal hebben als zijn voorganger. Wij hopen ook dat het ‘De Baanbreker’ mogelijk zal zijn op den ingeslagen weg voort te gaan.

 

J.F. OTTEN