Een Vacantiedagboek

André Maurois: Fragments d'un Journal de Vacances. ‘Un Chapitre de ma Vie’. - Parijs, Uitg. Emile Hazan. 1929.

ZIEHIER ongetwijfeld een der allerbeste Maurois'. Het is het dagboek dat de hooggecultiveerde - alsnog misschien ietwat tè livresk levende - Fransche schrijver aanlegde gedurende een vacantiereisje dat hij in den zomer van 1928 naar Engeland maakte. Hij vertrok op den dag na het voltooien van zijn wondermooien, ontroerenden roman Climats, het heerlijke, weemoedige boek waarin hij zich, voor het eerst, vertoonde als een intellectueel met een warm hart. En dit Journal zal misschien sommige bewonderaars van Climats in één opzicht teleurstellen, nl. omdat de schrijver, zoo absoluut zonder pose of coquetterie, beweert en motiveert, over dien roman niet tevreden te zijn, of beter nog: na de voltooiïng onmiddellijk het gevoel te hebben gekregen, hem te zijn ontgroeid. ‘Het spijt mij,’ zegt hij, ‘niet gepoogd te hebben, in een derde deel, het Geluk te schilderen. O, dat is moeilijk, zeker. Symphonie in Wit-majeur ... Toch heeft de curve van het geluk ook haar eigen golvingen, evenals de tragiek des levens. Ik zal dat later eens beproeven, met andere personnages ...’ (Men denkt hierbij aan Gide, die in zijn Immoraliste heeft gezegd, dat het geluk zich niet leent tot litterair thema, omdat men alleen dat wat het voorbereidt en dat wat het vernietigt, beschrijven kan. Voor ons is dit altijd een bewering geweest die er niet in wou, en die wij meenden toe te moeten schrijven aan een technische tekortkoming òf, helaas, wat erger zou zijn, aan een congenitale menschelijke onmacht, van Gide). Maurois zegt verder: ‘Ik geloof, zooals Alain’ (zijn liefsten leermeester) ‘dat het mogelijk is, zijn geluk te maken en dat het ‘gevoelsfatalisme’ even onjuist is als de stelling van het ‘daadfatalisme’.’ Later ontmoet hij Kipling en bewondert diens conversatietoon, diens krachtigen humor. En hij voegt er aan toe: ‘O, wat zou Kipling vernuftig den draak steken met Philippe Marcenat's onrust’ (de held uit Climats); ‘voor Kipling geldt de wet dat de enkeling aan de gemeenschap geofferd moet worden en zijn geluk moet vinden in die opoffering. Je moet kiezen, zegt Kipling. Mooie les voor Philippe Marcenat. In de liefde moet je ook kunnen kiezen en is de keuze gedaan, dan moet je zonder spijt de consequenties aanvaarden; je moet een huishouden stichten, een land maken, een boek schrijven, zoo goed als je kunt en zonder te zoeken, waarom.’

[p. 140]

Over den vorm, de atmosfeer van Climats is hij niet voldaan. Het boek heeft grootestadslucht ingeademd - en een kunstwerk heeft frissche lucht noodig, moreel en materieel. ‘Ik wou dat mijn volgende roman frisscher doorwaaid was dan Climats. Ik houd van het leven dat wij hier leiden, buiten. Ik zie om mij heen niets dan kinderen, dieren, beken, boomen; sedert een maand heb ik geen bitter, geen boosaardig woord gehoord; ik heb gewandeld, gedraafd, geroeid; als ik een mooi boek vond, kon ik het ongestoord en gelukkig uitlezen, kortom, ik heb geleefd.’ En hoor nu zijn slotzin, die wel den toon aangeeft van dit vacantieverslag: ‘Wat heb ik noodig om gelukkig te zijn? Wat blauw boven mijn hoofd, lauwe lucht, vredigheid in mijn geest.’

Het boek bevat overigens tallooze belangwekkende opmerkingen over zijn eigen werk, over een nieuwe taak, hem door een uitgever opgelegd (een vervolg te schrijven op Sterne's Sentimental Journey die de Fransche Romantiek, en reeds Diderot en de zijnen beïnvloedde) en waarvan hij ons een hoofdstuk laat lezen; over Tolstoï en zijn Natacha-figuur uit Oorlog en Vrede, over een dierenboek van Beebe, dat een grooten indruk op hem maakte, over al zijn lectuur, en de overpeinzingen, die deze bij hem opwekte... En hij geeft met gulle hand al de wijsgeerige gedachten uit die, wat hij las, hem ingaf. En daar zal de lezer telkens weer verrukt bij stilstaan, lang en eerbiedig, en verheugd zijn dat Maurois hem de gelegenheid bood, deel te hebben aan de intieme, rijke en verrijkende gebeurtenissen uit een zoo schoon ziele- en gedachtenleven.

M.J. PREMSELA