In het hart der Wereld
Bij Dr. H. van Loon
IN het Zuiden van Parijs, ver achter Montparnasse, neemt de Rue des Plantes afscheid van de kleurrijke Avenue du Maine om de stadsdrukte te ontvluchten naar een stille buitenwijk.
En verderop, nog voorbij de met klimop begroeide spoorwegtunnel, waar de ringlijn van Parijs onder doorkruipt, daar waar de huizen reeds verspreid gaan staan en het naderen van de peripherie zich al doet voelen, woont dr. H. van Loon, correspondent van de ‘Rotterdammer’ en trouw medewerker van ‘den Gulden Winckel’.
Op een prettige moderne flat, die helaas nog te zeldzaam in Parijs zijn, aan den wand boven de schrijftafel de heldere reclameplaat van de ‘Chemins de Fer du Nord’ naast een klein stilleven met een whiskyflacon, aan den overkant de aardige affiche van het nieuwe ‘Théâtre Pigalle’, ‘ses décors, ses machineries’.
Mevrouw reikt me de thee met citroen, een oase in de koffiewoestijn van de comptoirs.
Van Loon belt met Mauclair, directeur van de Avant-garde bioscoop 1928 in Montmartre en van Loon aan een telephoon is van Loon in zijn critieken, scherp en onmiddellijk tot den kern doordringend, met het instinct van den goeden criticus onbelangrijkheden vermijdend.
Maar daar klinkt de nadenkende stem van Van Loon al:
‘U vraagt me den indruk van mijn leven in Parijs. Tsa, Parijs, dat is een wereld, alles of niets. Wie hier woont, meen ik zoo, woont in het hart der wereld. Ik bedoel dit niet als waardeschatting. Natuurlijk ben ik uit elementairen zin in tegenspraak en uit weerzin tegen alle opgewondenheid van Hollandsche juffers, die zich verbeelden, dat ze alleen in Parijs kunnen tieren, geneigd, een heelen boel op deze stad af te dingen.
Per slot van rekening windt je je alleen op over wat je na is, je vrouw en je kinderen.
Voor meening en optreden van anderen draag je geen verantwoordelijkheid.’
Hierbij komt er een wijze berustende glimlach over het gelaat van Van Loon.
‘Zoo kan ik me nijdig maken op Parijsche bewoners en toestanden met de pret van de heimelijke zekerheid, dat dat toch niet verandert en dat het zoo best is.
Denk je nu eens in, dat alles hier even netjes bijgeveegd en stipt geregeld zou zijn als in andere landen. Ik hoor algemeen, dat het hier zoo
Dr. H. VAN LOON
verschrikkelijk onzindelijk is. Ik zou den lof willen zingen van dit soort cultuur-bevorderende viezigheid.
Ja, de gevels en gordijnen en in hotels de lakens, daar ontbreekt veel aan. De stoepen worden hier des Zaterdags niet overstroomd, maar hebt u ook niet den indruk, dat de menschen, niet alleen de heeren en dames, hier properder op hun lichaam zijn? En dit is natuurlijk. Emmanuel de Bom heeft zich eens beklaagd, dat het Nederlandsch niet onderscheidt tusschen ‘chair’ en ‘viande’. Dit ligt geheel in de calvinistische rede en andere antecedenten van een tekort aan sensualiteit!
Maar dit ter zijde. Ik wou zeggen, dat er hier veel te vitten valt op dingen van den geest en van de samenleving. Een uitkomst voor ons, journalisten! In dit gilde nemen de buitenlandsche correspondenten een bizondere plaats in, althans de Nederlandsche en met hen gelijk te stellen kameraden. Er zijn Belgische, Zwitsersche en Balkanbladen, die hier door Franschen vertegenwoordigd worden. Deze schrijven daarin ongeveer zooals ze het in Fransche kranten doen of zouden doen. De anderen moeten een dubbel spel spelen.
Uit hoofde van hun taak zijn ze daartoe verplicht. Zij leven in heel andere omstandigheden dan hun lezers, ze ademen als het ware een totaal andere mentaliteit in.
Ze moeten zich voor alle stroomingen openstellen, willen ze zich naar beste weten van hun taak kwijten.’
Van Loon maakt een onwillekeurige beweging.
‘Ai, daar brand ik me, over de gedragslijn van den buitenlandschen correspondent moogt u me geen vragen stellen. Ik mis daartoe de bevoegdheid. Dit is geen valsche bescheidenheid.
Maar als zoodanig ken ik alleen Parijs en dr. van Blankenstein heeft er lezingen over gehouden. En verder hangen opvatting en uitvoering van die taak van wisselende factoren af: de persoonlijkheid van de courant, van den schrijver en van de stad waar hij zetelt. Natuurlijk staan die elementen niet los van elkaar. Van de courant gaat de leiding uit en de medewerkers doen hun best met de algemeene richtsnoeren van de courant in contakt te blijven.
Natuurlijk groeien zij tot zekere hoogte in die buitenlandsche omgeving in, al kan deze betrekkelijke assimilatie zich in een vinnige critiek uiten, het komt voor, dat hun in het land van inwoning door officieele of officieuze instanties de les gelezen wordt.
U zelf weet, hoe kitteloorig de Franschen zijn op dit stuk.
Dit hangt daarmee samen, dat zij den journalisten in alles tegemoet komen. Men houdt er van, de wasch aan straat te doen. Dat andere volken in puriteinisme opgevoed, daar schande van spreken, verandert hen niet. Gerechtelijke en politieke processen worden in volle openbaarheid behandeld. Eene zonde, mijns inziens de grootste, hebben ze niet, ze zijn niet schijnheilig. Voor wie heilig heilig is, is schijnheilig een gruwel. Dat maakt het den mannen van de pers hier gemakkelijk. Daar staat tegenover, dat het Fransche gezinsleven uiterst gesloten is, die beleefdheid, welke als Fransch wordt aangeduid, is een versperring, ondoordringbaarder dan prikkeldraad. Meer dan elders zijn hier leven en journalistiek vervlochten. Het is die ‘onderscheiden ongescheidenheid’ van ding en spiegeling, waarbij de courant spiegel is. De journalist is hier een personaadgen van sociale beteekenis. In de samenleving vervult hij een rol, die algemeen erkend wordt. Niet dat alle Parijsche journalisten ‘adelaars’ zijn. Er is veel kaf onder dit koren. De doorgaans karige betaling doet daar veel toe bij. Velen moeten de hand ophouden om in het leven te blijven.
Zoo erg als dit bij ons zou zijn, is dit niet. De maatstaven verschillen, zooals hier in het algemeen de moraal anders is dan bij ons. Te Parijs is het gewoon, dat de krantenman zich laat betalen door dengene wiens persoonlijke of zakelijke belangen gediend worden. Vele artikelen dragen het karakter van bewezen diensten. Dit gedienstige is des te weerzinwekkender, daar de pers hier veel heftiger te keer gaat. Maar deze omkoopbaarheid mag niet overschat worden!
Er zijn onkreukbare bladen en onkreukbare krantenschrijvers.
U zult wel opgemerkt hebben, dat men in Frankrijk zelfs niet uit de journalistiek behoeft te treden om het tot ‘alles’ te brengen. De meeste leidende staatslieden van tegenwoordig hebben de journalistiek als bijvak beoefend. Schrijvers achten geregelde medewerking aan bladen niet beneden zich. Ik noem Suarès, de Régnier, Pierre Mille, Bourget, Bordeaux.
Maar ook mannen van wetenschap bedienen zich van die tribune om het publiek voor te lichten over vraagstukken, die hun ter harte gaan.
De bedenkelijke zijde van deze vulgarisatiedrang zie ik niet voorbij. De latijnsche cultuur lijdt aan een persoonlijkheidsoverschatting. De Franschen zijn bij uitstek individualist, maar andere positieve kwaliteiten staan er tegenover. De vaak geroemde Fransche helderheid is geen phrase, wie helder denkt, schrijft klaar en de Franschman bezit de gave van het gesproken en geschreven woord. Ook dit gemak brengt onvermijdelijke ongemakken mede.
Ik weet niet, hoe u daarover denkt, maar ik heb, met permissie, de puist aan die vlotte penvoerders, om het even of zij zich in kranten of in boeken uitstorten.
Het feit, dat de Parijsche courant, met de provinciale hebben we niet te maken, voor ieder open staat, die in zijn vak naam heeft, drukt vanzelf de journalistiek als métier.
Bij het tooneel zie je iets dergelijks. Het comediespelen, in alle beteekenissen van het woord, is hun ingeschapen. Onzin, om daaruit tot oppervlakkigheid te besluiten. Het is een gevolg van twee factoren, de vormverzorging, eigen aan de Fransche beschaving en de verheviging van het affectenleven, met dat bij ons vergeleken.
Die zorg voor de verfijning van de persoonlijkheid, uit zich in de schakeeringen van de taal evenals in vrouwenkleeren. De waarde van de sensibilité van dit volk ligt in de nuance.
Op haar beurt wordt ze door den drang naar absolute waarheden in evenwicht gehouden. De gehechtheid aan traditie spreekt uit het on- of halfbewuste vasthouden aan geijkte maatstaven. Alle Franschen van eenige ontwikkeling spreken en schrijven eender, litteraire verfijningen daargelaten. Beleefdheidstermen zijn tot onherroepelijke formules gestold. De vrouwen kleeden zich naar vaste, zij het aldoor wisselende voorschriften, maar binnen die nauwe grenzen blijft speling voor het accentueeren van de schakeeringen van de individualiteit.
Dit alles determineert de waarde van het dagbladbedrijf te Parijs ten opzichte van het openbare leven. Die kranten lijken niet op de onze, ook al onderging de pers in Nederland sinds den oorlog een ingrijpende evolutie in de richting van
Dr. H. VAN LOON
den algemeenen smaak. De Fransche missen den rijkdom van rubrieken en voorlichting uit alle hoeken van de aarde. Ook in dit opzicht moet wel onderscheiden worden. U kent de twee verschillende categoriën wel, de bladen, die een omlijnde politieke richting voorstaan en dan die zich bij voorkeur op informatie toeleggen. De laatste zijn de wereldbekende boulevardbladen, die geneigd zijn het groote publiek des te eer in het gevlij te komen, daar ze het van den straatverkoop moeten hebben, veel sensatie maar ook veel partijpolitiek.
Het Fransche volk is daar dol op, zooals het dol is op spelen bij de rennen, op sigaretten en op wijn. Voor het gros van de menschen is de politiek een spel tusschen een handvol politici.
Men volgt het geamuseerd en zelfs gepassioneerd, maar altijd met een tikje ‘blague’ van ‘ze zijn niet wijzer’. De uitersten links en rechts schreeuwen des te harder naar mate ze helderder beseffen geen kans te hebben hun leuzen te verwezenlijken. De politiek, denk aan de oplossing van de ministerieele crisis, die wij zoo juist gezien hebben, heeft even goed zijn ritus als de kerk.
Dit maakt belangrijke Kamerzittingen tot een boeiend schouw- en hoorspel.
Het verrassende is, dat men nooit van te voren weet of een oogenschijnlijk bleeke zitting niet onverwacht een dramatische wending neemt. Tegen die parlementaire methoden is dit en dat in te brengen.
Natuurlijk is er veel blaaskakerij bij en vrees
voor groeps- of individueele verantwoordelijkheden. In elk geval worden ze gedragen door wat ons ontbreekt: ‘public spirit’. Al is het waar, dat meer en meer menschen dit steriele gekakel beu zijn, de massa laat zich er nog door leiden, althans imponeeren. Want die belangstelling voor alle uitwassen komt voort uit nationaal saamhoorigheidsgevoel, hoe internationaal de linkergroepen ook doen.
Niet dat ik aan hun goede trouw twijfel. Ongeveer alle Franschen beseffen nu wel, dat hun heil ligt bij internationale toenadering op breede en stevige basis. Aan hun vaderlandsliefde doet dit niets af. Het is waar, dat deze zeer vaak in chauvinisme omslaat. Dit hangt samen met hun verknochtheid aan het verleden, waarin zij nu eenmaal lange jaren en bij herhaling in de wereld den toon hebben aangegeven. En dan ... ze reizen weinig, al heeft de oorlog ook daar een keer in gebracht.
Die ‘toon’ geldt in de eerste plaats de litteratuur, den roman en de poëzie. Prachtige verhalen hebben Romains, Larbaud, Colette, Mauriac en anderen nog de laatste jaren geschreven. Proust is voor mij een reus. Zoo mogelijk elken dag lees ik wat van hem, bij wijze van een kapitteltje. En dan Gide ... Maar het zou me te ver voeren over hem te beginnen. En wat een belangrijke essayisten, Thibaudet, Ramon Fernandez, Crémieux, eigenlijk de heele groep van de N.R.F. Een prachtig tijdschrift.
De dichters ...? Op Valéry is veel te zeggen, toch is hij, lijkt me de eenige in wien de lyrische levenshouding op een uiterste geestesdiscipline of - hygiëne gegrond, tot het verhevene reikt.
Is er invloed op de litteratuur bij ons? Ik zie hem niet. Met de Franschen vergeleken mis ik idee en sterke zintuigelijkheid, maar een bloei van jong dichterschap als bij ons ontbreekt.
Over het moderne tooneel in Frankrijk hoef ik niets te zeggen, dit is nul! De jonge cineasten daarentegen hebben prachtige dingen gedaan, die de Filmliga bij ons bracht, maar ook bij hen is op die vloed een eb gevolgd.
Ten slotte de Fransche schilderkunst. Parijs bleef de schilderstad bij uitnemendheid. De zgn. Ecole de Paris omvat volstrekt niet alleen en zelfs niet in hoofdzaak naar waarde gemeten, Fransche schilders. De atmospheer van Parijs, zintuigelijk en geestelijk genomen, blijkt nog een prachtige broei- en bloeiplek voor picturale waarden uit alle landen. Daardoor ontstaat een uitwisseling voor de beschaving van het hoogste belang.
Namen noemen is overbodig, men kent die werken bij ons. Iets anders is te waarschuwen tegen geijkte reputaties, door den zuiver in mercantilisme gestikten kunsthandel opgelegd. Er loopen hier een massa begaafden rond, die om zoo te zeggen eens in de week warm eten en die veel meer beteekenen dan opgeschroefde namen. Maar voor de mannen van de wetenschap geldt dit in nog hoogere mate. Want een boel kunsthandelaars evenals uitgevers liggen naar onbekende en ‘onontgonnen’ talenten op de loer, terwijl in de wetenschap ...
Och u weet het zelf, wat een geestelijke ellende in deze ‘lichtstad’ geleden wordt. En toch...
Lees er Rilke maar eens op na.
Van Loon zwijgt, blijft in gedachten verzonken, uit iedere rimpel van zijn gezicht spreekt overtuiging.
Zijn warme, bij ieder woord met de waarheid vechtende rede heeft groote bewondering bij me verwekt, bewondering voor den man, die zich zoo diep en zoo scherp in een vreemde cultuur heeft gewerkt, waarvan hij de gebreken niet verheelt, maar waarvan hij ook de schoonheid heeft gepeild, de donkere vurige en verfijnde schoonheid van dit latijnsche land, die voor velen verborgen zal blijven.
JACQUES GANS