Panaït Istrati en Sowjet-Rusland
TOEN Panaït Istrati op 15 October 1927, vervuld van afkeer voor de Westersche wereld, met zijn vriend Rakowsky, den ex-ambassadeur van Sowjet-Rusland in Frankrijk, Parijs verliet om ‘voor goed’ zijn heil te zoeken in het land van Lenin, had hij niet kunnen vermoeden dat hij op 15 Februari 1929, overwonnen en teleurgesteld zijn tenten weer zou opslaan in dezelfde Hoofdstad, die hij nog zoo kort te voren had vervloekt. Vol van hoop, vol van warme gevoelens voor het Nieuwe Vaderland, waar aan allen een menschwaardig bestaan werd verzekerd, was hij met vertrouwen naar het Oosten getrokken waar hij die, dank zijn boeken, ginds allerminst een onbekende was, met open armen zou worden ontvangen. Zoo is het dan ook aanvankelijk geschied.
Panaït Istrati kwam aan ten tijde van het tweede lustrum van de Revolutie, luisterrijk en met enthousiasme gevierd (men leze Arthur Holitschers ‘Das Fest Russland’ in zijn boek ‘Reisen’, Gustav Kiepenheuer Verlag 1928). Van alle zijden waren de beroemdheden naar Moskou gekomen: Sadoul, Käte Kollwitz, Barbusse, Theodore Dreiser, Alexandra Kollontai, Mevrouw Sun Yat Sen, Diego Rivira, Alfons Goldschmidt, enz.). In een atmospheer van hooge psychische spanning, waarin voor een werkelijk koele beschouwing der dingen weinig plaats was, bleef het feestelijk bezoek van afgevaardigden en sympathiseerende belangstellenden uit alle hoeken der aarde, gedurende den geheelen duur gehuld.
Ook Istrati werd opgenomen en meegesleept door de feestelijke stemming, deed mede aan de tochten en bezoeken, die voor de gasten waren georganiseerd. Hij was nu in zijn Nieuwe Vaderland, dat hij grondig wilde leeren kennen.
Terwijl vrijwel allen die ter gelegenheid van het Revolutie-Feest naar Rusland waren gekomen, weer naar hun eigen land vertrokken, bleef Istrati achter. Van zijn verblijf in het ‘Andere Europa’, een verblijf, dat zestien maanden duurde, heeft hij getuigenis afgelegd in drie boeken, die op het eind van het vorige jaar bij Rieder te Parijs onder den gezamenlijken titel ‘Vers l'Autre Flamme’ zijn verschenen.
Deze drie boeken, in collaboratie met een onbekende geschreven, zijn - wij willen het aanstonds constateeren - een scherp en hartstochtelijk requisitoir tegen het Sowjet-Bewind, zooals het zich in den loop van tijd heeft ontwikkeld. Alle enthousiasme is verdwenen en heeft plaats gemaakt voor een zóó diepe teleurstelling, dat het Istrati moeite kost aan enkele ondergeschikte dingen, die dan volgens zijn meening wèl goed zijn, recht te laten wedervaren. ‘Vers l'Autre Flamme’ toont ons het beeld van een man, die, nog geheel gevangen door de revolutionnaire opvattingen van de ‘eigenlijke’ Revolutie, beheerscht door een hoog ideaal van sociale rechtvaardigheid, zich niet thuis kan gevoelen in een geconsolideerden staat, waar, evenals in iedere staatsorganisatie, misbruiken en verkeerde toestanden allerminst ontbreken.
Panaït Istrati, de, ondanks al zijn menschenkennis en ervaring naïeve zwerver, dacht een heilstaat te vinden, waarin zijn onrustig, menschlievend hart rust zou hebben. Hij, de gevoelsmensch bij uitnemendheid, kwam echter in een land, waar voor gevoel en gevoeligheid, uit den aard der geheele sociale, politieke, naturalistisch-sexueele, anti-religieuze, materialistische oriëntatie uitermate weinig plaats is. Hij dacht menschen te vinden aan wie hij zijn geheele hart kon uitstorten: hij vond slechts het gewone ‘petiote vermine humaine’, dat hij al goed genoeg kende.
‘Qu'on se rappelle qu'en arrivant en Russie, j'ai donné des claques à la vermine égoïste et prudente de cet ignoble Occident. Ces claques, allant, seize mois plus tard, demander mon visa, M. l'Ambassadeur de France à Moscou me les a mises d'abord sous le nez, puis, très dignement sans rien exiger de moi, me permit le retour. C'est toujours le même langage que je tiens à l'égard de cette vermine, qui ne sacrifierait pas un cheveu de sa tête pour fuir le salut d'une humanité folie, mais ... Mais maintenant je suis un vaincu. Ceux sur qui je croyais, dur comme pierre, pouvoir m'appuyer, c'est encore de la vermine, une vermine qui sacrifierait tout pour le salut de sa chère doctrine, en broyant les innocents.’ (Deel I blz. 48). Duidelijk geven deze enkele regels den omkeer weer die zich in Panaït Istrati heeft voltrokken. Alle geloof in Sowjet-Rusland heeft hij verloren.
Beschouwen wij nu den inhoud van Istrati's boeken een weinig nader. Het eerste deel dan bevat in hoofdzaak de beschrijving van zijn rondzwervingen door de Unie; hij is op zeer vele plaatsen geweest; in het uiterste Noorden, in Centraal-Rusland, in de Oekraine, in het Zuiden, in Transkaukasië, enz. Overal heeft hij de toestanden ter plaatse willen bestudeeren. Bij deze studie constateerde hij al de misbruiken, die in de twee volgende deelen uitvoeriger worden besproken (wij noemen er enkele: bureaucratie, favoritisme, dogmatisme, dictatuur over het proletariaat, enz.). Het genoemde eerste deel bevat bovendien nog de zoogenaamde ‘zaak Roussakov’, al voor het verschijnen van ‘Vers l'Autre Flamme’ door Istrati in een Fransch tijdschrift behandeld. Deze zaak-Roussakov is één van de vele onrechtvaardigheden, zooals het Regime er zoovele kent.
Deel II (‘Soviets 1929’) brengt ons allerlei beschouwingen over het koelaki-probleem, de industrialisatie, de coöperatie, over de rol der Oppositie (Istrati staat geheel aan de zijde van Trotzki, Rakowsky, etc.), over de Russische cinematographie, over de zeden (dit hoofdstuk is zeer onvolledig) enz. Een apart hoofdstuk is gewijd aan de ‘Tragédie de Gorki’. In dit hoofdstuk maakt Istrati zeer juiste opmerkingen over dezen grooten Rus, die, ondanks het feit, dat hij voor Sowjet-Rusland gekozen heeft, toch op den rand van twee werelden blijft staan. Gorki's figuur is tè universeel om in het koud-dogmatische kader van het hedendaagsche Rusland te passen. Hij is tè menschelijk om zich innerlijk te kunnen onderwerpen aan de nieuwe moraal. Hij vlucht in het verleden; zijn laatste boeken (de ‘Artamonows’, ‘Het Leven van Klim Samgin’) zijn er getuige van. Wij noemden slechts enkele onderwerpen, die in Deel II werden behandeld.
Deel III, ‘La Russie Nue’ genaamd, brengt ons uitvoerige documentaire gegevens over ‘het tragische leven der arbeiders’, het analphabetisme, de opvoeding der jeugd, het alcoholisme, de Communistische Partij, de ‘bureaucratische pyramide’, de ‘strijd om de appartementen’, de censuur, de pers en wat niet al. Deze documentaire gegevens hebben alleen betrekking op geconstateerde misbruiken, op de ‘ontaardingen’ der glorierijke Revolutie van 1917. Wij meenen ons niet te vergissen, wanneer wij de veronderstelling uitspreken dat dit derde deel grootendeels op rekening van den onbekenden medewerker is te schrijven.
Istrati is niet de man, die in documentatie zijn kracht
vindt. Hij heeft ook geen verstand van economie, sociologie of technische problemen. Hij is de impulsieve natuur die op grond van enkele feiten vlam vat en den banvloek uitspreekt. Hij is de man van de sublieme eenzijdigheid, die slechts alles of niets wil hebben en geen objectiviteit weet te bereiken. Zoo geeft ons dan ook zijn driedeelig werk een verdraaid beeld van Rusland. Niet dat vele feiten niet juist zouden zijn (wij weten wel beter), maar de geconstateerde misbruiken hebben Istrati, in zijn diepste rechtvaardigheidsgevoelens gekwetst, belet de goede, nieuwe dingen te zien die in het huidige Rusland groeien. Istrati's warme hart werd gewond aan de koude communistische raison d'Etat, aan de materialistische wereldbeschouwing die ginds alom in zwang is. Hij ging op zoek naar harten en vond steenen. Hij zocht rechtvaardigheid en zoekt die nog altijd, niet begrijpend, dat een algemeen heerschende rechtvaardigheid in deze wereld niet bestaat. (Men leze in ‘Europe’ van 15 Februari 1930 zijn artikel ‘Confiance’ en in de ‘Nouvelles Littéraires van 22 Februari 1930 zijn ‘Pour avoir aimé la Terre’. Beide artikelen zijn geschreven na Istrati's mislukten Middellandschen Zee-tocht).
Panaït Istrati is niet de mensch eener geregelde samenleving. Hij is een zwerver, die zich moet bewegen, een revolutionnair, die niet begrijpt, dat elke revolutionnaire activiteit ten slotte consolidatie noodig heeft en geen perpetuum mobile mag zijn. Hij is een van die onrustige geesten die, altijd strevend naar iets beters, het goede over het hoofd zien. Toch is hij sympathiek, omdat hij, ondanks zijn pathetische wijze van uitdrukken, werkelijk een mensch is met groote gevoelens. Hij ziet de ellendigheid en kleinheid der meeste menschen, hij veracht het ‘vermine humaine’, hij ziet hoe ellendig het leven op dezen aardbol voor velen is. Hij veracht alle struisvogelpolitiek, hij veracht alle lafheid en spreekt zijn meening duidelijk uit. Hij heeft het leven in duizenderlei vorm leeren kennen. Hij is er diep van overtuigd dat, om met de Dreigroschen-Oper te spreken, ‘eerst het eten komt en dan. de moraal’. In zooverre is hij realist. Maar hij wordt geheel en al utopist, wanneer hij van de menschen, die hij toch zoo goed heeft leeren kennen, onbereikbare dingen gaat verlangen. Hij is utopist wanneer hij blijft zoeken naar een heilstaat, waarin allen gelukkig zullen zijn.
Istrati's boek over Rusland is een eenzijdig boek, het belicht geheele gebieden niet, of op zeer onvoldoende wijze, het is het boek van een dwaas, die overal met zijn hoofd tegenaanloopt. Maar daarnaast is het een van de interessantste werken, die over het Nieuwe Rusland zijn verschenen. Het bevat vele gegevens die zonder twijfel waardevol zijn, het geeft ons beschrijvingen, die wij met genoegen zullen herlezen, het is een belangwekkend ‘document humain’. Het is het boek van een werkelijk humaan voelend mensch, van een man, die zonder doekjes zijn overtuiging verkondigt.
Panaït Istrati is niemands slaaf. Liever zal hij in de goot crepeeren, dan anderen naar den mond praten. Daarom is hij ons buitengewoon sympathiek.
Dr. J.F. OTTEN