[p. 79]

Donker contra Greshoff

IN het Critisch Bulletin dient dr. Donkersloot den heer Gr. van repliek in een artikel, ‘Critisch Curiosum’ getiteld, met ondertitel ‘Greshoff voor en achter de schermen’. Wij nemen dat artikel in zijn geheel over:

‘Waarheid en ruiterlijkheid zijn de eerste voorwaarden der critiek. Ik wist, dat Greshoff soms een geestig hekelaar, vaker een beroepsquerulant is, dat hij een bitse, spitse, meermalen vonken spattende, soms hakerige pen heeft. Ik wist tot heden niet, dat hij zijn pen ook in troebele onwaarheid doopt. Ik wist niet, dat de ridder met open vizier een valsche munter was.

Nu Greshoff het blijkbaar geoorloofd acht zonder mijn voorkennis en toestemming particuliere correspondentie van mijn hand te publiceeren14, acht ik mij ook ervan ontslagen het persoonlijk karakter van de brief te eerbiedigen. Ik geef hier ter vergelijking Greshoff voor en achter de schermen.

Greshoff in den Gulden Winckel:

“Ik heb juist een zeer hoogen dunk van het intelligente deel van het publiek. Ik meen n.l. dat het Dr. Donkersloot en zijn handlangers heelemaal niet noodig heeft om zich een zuiver en gemotiveerd oordeel over de litteraire productie te vormen. Niet ik, maar hij toont het publiek te verachten door het als een troep imbecillen voor te stellen, die op leiding zat te wachten.”

Greshoff in particuliere brief:

“Je schrijft in je briefkaart: “den lezer een instructief blad te geven in de massa en chaos van boek en critiek is, dunkt mij, toch de moeite waard.” Neen, dat is zeer beslist niet de moeite waard. Het is veel interessanter om die verzameling van laffe stommelingen, waar jij toe wilt afdalen, op alle mogelijke en onmogelijke wijzen voor de mal te houden ... Schrijf vele mooie verzen en laat het publiek zich rustig verder wentelen in het vuil.”

Het is niet aan te nemen, dat Greshoff zou meenen, dat mijn Bulletin voor het niet-intelligente deel van het publiek bedoeld is. Wij bedoelen dus hetzelfde publiek: de lezer, die zich serieus voor boeken interesseert. Hoe Greshoff daar in werkelijkheid over denkt, ziet men uit het bovenstaande. Om zijn toeleg: een legende te scheppen dat het Bulletin een tijdschrift is voor saai-degelijke kritiek, niet te zien mislukken, neemt hij zijn toevlucht tot een gauwigheidje en stelt mij als de miskenner van het publiek voor. Uit zijn brieven blijkt, dat het kan voorkomen, dat hij precies het tegenovergestelde schrijft van hetgeen hij bedoelt. Zijn boutades blijken een zijner “onmogelijke wijzen te zijn om het publiek voor de mal te houden.” Met dezen schrijver, op wien men niet aan kan, behoeft men dus verder geen rekening te houden. Zijn boutade is geen dapper hekelen, geen moedige fronde maar een treurig affront. Greshoff: geen waaksche rashond der kunst, maar een boosaardig keffertje, dat gevaarlijk wordt als hij kwispelt!’

14Die bewuste briefkaartopmerking: ‘Ik ben geen mannetje, dat graag leiding wil geven’ weerlegde alleen de indruk, alsof ik de zaak voor m'n eigen plezier, uit een soort van streberische beredderzucht begonnen was, gelijk men uit G.'s boutade zou kunnen opmaken, en was dus volstrekt niet met de doelstelling van leiding en voorlichting in tegenspraak!