Nederlandsche letteren in Frankrijk

MEVROUW Jo van Ammers-Küller schrijft aan de N.R.C.:

Sinds ik vele lange jaren geleden mijn eindexamen Burgerschool deed, heb ik niet zulk een benauwd kwartier doorleefd als toen de afgevaardigde van het Fransche blad Comoedia mij verzocht had ‘eventjes’ een resumé van de Nederlandsche literatuur te geven, van het vroegste begin tot zijn allernieuwste uitingen!

Ik schreef hem tal van schrijvers-namen op zijn blocnote (in een half donkere hotel-hall en met een handschrift, dat helaas verre van duidelijk is); erger nog dan de verminking van vele namen, vond ik den volgenden morgen, dat een groot deel ervan was weggelaten.

Wat mijn definitie van de ‘jongere schrijvers’ van mijn land betreft, ik had hardnekkig geweigerd er een te geven, doch daar er in een behoorlijk interview nu eenmaal een antwoord op alles moet zijn, heeft mijn examinator er toen zelf een gemaakt, dat inderdaad geenszins ‘veelzeggend’ is uitgevallen.

De beide ijverige secretarissen der ‘Amis des Lettres Francaises’ (die ook dit interview in het stellig belangrijke Fransche blad hadden gearrangeerd) hebben echter nog meer gedaan om de entente-cordiale der Fransche en Hollandsche Letteren te bevorderen. Dank zij hun hulp heb ik met drie groote Fransche uitgevers een onderhoud gehad omtrent de mogelijkheid Hollandsche romans in Fransche vertaling te publiceeren.

Aan elk dezer uitgevers heb ik alvast een lijst van romans voorgelegd, die in de laatste jaren in Holland gepubliceerd zijn; ik heb daarin vooral boeken genoemd, die niet te groot van omvang zijn, daar dit wegens de uniformiteit der Fransche uitgaven een onoverkomelijk bezwaar is.

Er is momenteel - voor het eerst - in Frankrijk belangstelling voor werk uit andere landen. Verscheidene groote editeurs geven ‘collections’ van vertalingen uit het Russisch, Duitsch, Poolsch, Zuid-Slavisch, Hongaarsch, enz. enz. Waarom zou daar geen Hollandsch werk bij kunnen zijn? Men verzekerde mij dat dit het psychologisch moment is om het te probeeren en de Hollandsche literatuur thans zeker een kans heeft, wanneer de zaak goed wordt aangepakt.

Professor Gustave Cohen (Sorbonne) heeft alle medewerking toegezegd, evenals de Hollandsche vertegenwoordigers in het Institut de Coopération Intellectuelle (Rue de Montpensier 2).

Ik geef dus mijn Hollandsche collega's, die meenen, dat hun werk voor een Fransche vertaling geschikt is en die er wat moeite (en wellicht ook decepties) voor over hebben, den raad zich b.v. via hun Hollandschen uitgever in verbinding te stellen met een Fransch uitgevers-huis. Het beste is natuurlijk een of twee vertaalde hoofdstukken en synopsis van de roman in te

[p. 76]

zenden en zich voorloopig geen groote illusies van financieele baten te maken. Vertalers voor Hollandsch-Fransch schijnen er genoeg te zijn. Wie relaties met een vertaler heeft, doet vermoedelijk het beste via dezen een Franschen uitgever te bereiken.

Ik heb persoonlijke besprekingen gevoerd met de huizen Bernard Grasset ‘Kra’, (Rue Henri Regnault) Nouvelles Editions (Rue Saint Honoré 281). Doch ook de Librairie Stock (7 Rue du Vieux Colombier) geeft thans een serie vertalingen uit ... en er zijn nog vele anderen!

Naar men mij te Parijs verzekerde, worden Fransche vertalingen uit het Poolsch, Zuid-Slavisch e.d. door de regeeringen dezer landen gesubsidieerd - gelukkige auteurs die met zulke regeerings-zorg worden omkoesterd!

Ik hoop hartelijk, dat er binnenkort (mèt of zònder regeerings-zorg) ook een aantal Hollandsche schrijversnamen op Fransche boeken zullen prijken.

 

* * *

 

Het zij vergunt hierbij een kleine opmerking te maken. Wanneer heeft de vertaling van een Nederlandsch Boek belang? Wanneer het iets brengt, dat er in het land, waarheen men exporteert, niet bestaat. Dus alléén wanneer men iets héél goeds heeft, dat bovendien eigenaardig is, mag op vertaling aangedrongen worden. Wat zouden wij nu naar Frankrijk moeten uitvoeren? Ons hartelijk huiselijke realisme? Denkt men dat Parijs zit te wachten op Robbers, op Van Hulzen, op Scharten, op Jo van Ammers-Küller?

Kom, kom, er is geen verstandig mensch, eenigszins op de hoogte van de Parijsche uitgeversjungle, die dat ook maar een seconde denkt. Aan de vertaling van lyriek moet men niet beginnen. Tooneel is hier niet.

Wat blijft er dus over: ièts, maar niet veel.

Men moet namelijk met deze zaken heel erg voorzichtig zijn. Want men is in Parijs zéér kieskeurig en zéér moeilijk te bereiken voor alles wat niet-Fransch is. Het begrip voor buitenlandsche waarden is er schaarsch. Wanneer men dus met tweederangs boeken aankomt, dan doet men meer kwaad dan goed. Zoolang er niets vertaald is, heeft onze litteratuur het prestige van het onbekende, wanneer men onze insipide grootheden-van-den-dag aan het buitenland voor legt, dan denkt men daar dat zij ‘dè’ Nederlandsche litteratuur vormen en men trekt er, terecht, de neus voor op.

Al dat vertaalwerk uit het Poolsch etc., door de regeeringen gesubsidieerd en door mevrouw van Ammers-Küller hierboven aangehaald, heeft aan de verschillende landen héél weinig goeds gebracht.

Dat voortdurend gepraat over vertalingen, nu al jaren lang, heeft iets geforceerds; iets van ‘laten-wij-nou-toch-ook-met-de-groote-menschen-mee-doen.’ Dit is onjuist ingezien van hen, die zich daar dik over maken.

Het zou veel beter zijn indien men begon:

a.met een belangrijke Nederlandsche litteratuur te maken;
b.met bij de Nederlanders zelf belangstelling voor hun letterkunde, hun letterkundige aangelegenheden te wekken.

Dan komt de belangstelling van het buitenland op den duur wel terecht. Laat onze kikker maar gerust voorloopig een nationale kikker blijven; een Europeesche os wordt hij nooit. En die zou ook zoo encombrant zijn in onze vaderlandsche huiskamer, die zoo vol met étagères met breekbare prulletjes staat.

J. GR.